ECLI:NL:CRVB:2006:AW7868
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. Vos
- J.W. Schuttel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde toeslag in het kader van de Toeslagenwet
In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW). Appellant, een alleenstaande ouder, ontving sinds 6 april 1994 een toeslag, maar na een anonieme tip in 1997 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) onderzoek gedaan. Dit onderzoek toonde aan dat de dochter van appellant sinds 1993 bij de moeder woonde, terwijl appellant op zijn inlichtingenformulieren had aangegeven dat zijn dochter bij hem woonde en dat hij kinderbijslag ontving. De rechtbank Amsterdam had eerder in deze zaak geoordeeld, en appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 24 maart 2006 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R. Sowka. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunt dat er bij de terugvordering geen rekening was gehouden met zijn aanvullende ziekenfondspremie en een schuld bij de FBTO. Hij betoogde dat het Uwv te lang had gewacht met het onderzoek naar aanleiding van de anonieme tip, wat volgens hem aanleiding zou moeten zijn om de terugvordering te beperken tot de datum van de tip.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en stelde dat de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen een verplichting is voor het Uwv. De Raad oordeelde dat appellant geen dringende redenen had aangevoerd om van de terugvordering af te zien, ondanks het feit dat het Uwv enige tijd had stilgezeten na de tip. De Raad schaarde zich achter de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan op 28 april 2006.