ECLI:NL:CRVB:2006:AW7818

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-378 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand dieetkosten en medische noodzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 3 juli 2001 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de meerkosten van een dieet, voorgeschreven door haar arts, in verband met vermoeidheidsklachten. Het College weigerde deze bijstand, omdat volgens hen de medische noodzaak voor het dieet ontbrak. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 14 maart 2006 behandeld, maar partijen zijn niet verschenen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat, volgens artikel 39 van de Abw, alleen recht op bijzondere bijstand bestaat als er sprake is van noodzakelijke kosten die niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm. De Raad concludeert dat er geen medische noodzaak is aangetoond voor het dieet, en dat het College zich terecht heeft gebaseerd op adviezen van artsen van de Gemeentelijke geneeskundige en gezondheidsdienst Amsterdam. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat de weigering van bijzondere bijstand door het College standhoudt.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter G.A.J. van den Hurk, en de leden R.H.M. Roelofs en C.J. Borman. De beslissing is openbaar uitgesproken op 18 april 2006, in aanwezigheid van griffier R.J. van der Veen.

Uitspraak

05/378 NABW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2004, 03/3778 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 18 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. Korver, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 14 maart 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante heeft op 3 juli 2001, voorzover hier van belang, in verband met gestelde vermoeidheidsklachten een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de meerkosten van een door de arts C.J. Hoffman (hierna: Hoffman) voorgeschreven dieet.
Bij besluit van 8 juli 2003, voorzover hier aan de orde, heeft het College de weigering van bijzondere bijstand gehandhaafd op de grond dat de medische noodzaak voor het voorgeschreven dieet ontbreekt. Hierbij heeft het College zich gebaseerd op adviezen van H.C. Stamer en C. Das, artsen bij de Gemeentelijke geneeskundige en gezondheidsdienst Amsterdam (GG&GD), van respectievelijk 4 februari 2002 en
14 januari 2003.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
8 juli 2003 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
In een geval als het onderhavige kan slechts sprake zijn van noodzakelijke kosten in voornoemde zin als voor het volgen van een dieet een medische noodzaak bestaat. Naar het oordeel van de Raad is van een dergelijke noodzaak niet gebleken en kon en mocht het College in dit verband afgaan op voornoemde GG&GD-adviezen. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat C. Das, voornoemd, bij rapport van 14 januari 2003, in reactie op het rapport van Hoffman van 2 juni 2002, de conclusie uit het rapport van 4 februari 2002 van H. C. Stamer heeft onderschreven. Voorts kan de Raad in dit verband uit de in hoger beroep door appellante overgelegde stukken niet afleiden dat appellante naar objectief medische maatstaven aangewezen was op het haar voorgeschreven dieet.
Op grond van het voorgaande komt de Raad tot de slotsom dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw, zodat voor verlening van bijzondere bijstand in de meerkosten van een dieet geen plaats is.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep van appellante niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en R.H.M. Roelofs en C.J. Borman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.J. van der Veen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R.J. van der Veen.