ECLI:NL:CRVB:2006:AW7506

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6543 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 18 november 2003 geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheidsschatting van betrokkene, die sinds 12 april 1999 uitgevallen was met psychische klachten, niet zorgvuldig was uitgevoerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid betrokken had moeten worden. De Raad stelt vast dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van betrokkene op zorgvuldige wijze hebben vastgesteld en dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies passend zijn voor betrokkene. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het inleidend beroep ongegrond. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 21 april 2006, na een zitting op 10 maart 2006, waarbij zowel appellant als betrokkene vertegenwoordigd waren. De Raad concludeert dat de door appellant geschetste praktijk van beoordeling in bezwaar niet onzorgvuldig is en dat de medische grondslag van het besluit voldoende zorgvuldig is onderzocht.

Uitspraak

03/6543 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2003, 03/295 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 21 april 2006.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.J. van Ogtrop. Namens betrokkene is verschenen, [naam echtgenoot], echtgenoot van betrokkene.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene, die sedert 1983 werkzaam was als secretaresse van een notaris, is op 12 april 1999 uitgevallen met psychische klachten. Na ommekomst van de wettelijke wachttijd van 52 weken is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid 80 tot 100%.
Op 20 juni 2002 vond er een nader verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaats. De verzekeringsarts concludeerde dat er bij onderzoek afwijkende bevindingen zijn vastgesteld die een rechtstreeks gevolg zijn van ziekte of gebrek. Rekening houdende met deze beperkingen moet betrokkene belastbaar geacht worden voor arbeid. De verzekeringsarts heeft zijn bevindingen neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft aan de hand van de door de verzekeringsarts opgestelde FML onderzoek gedaan en is tot de conclusie gekomen dat betrokkene ongeschikt is voor haar oude beroep van secretaresse, maar in staat is tot het verrichten van gangbare arbeid waarmee zij ten opzichte van haar maatmaninkomen een verlies aan verdiencapaciteit lijdt van 35 tot 45%.
Bij besluit van 9 september 2002 is de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 4 november 2002 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid 35 tot 45%.
Tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar gemaakt. Zij heeft met name bezwaren ingebracht tegen de door de verzekeringsarts opgestelde aspecten in de FML. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts
S.M. Lustenhouwer, blijkens een rapport van 11 december 2002 de beschikbare medische gegevens, waaronder het onderzoek van verzekeringsarts, opnieuw gewogen en geconcludeerd dat de belastbaarheid van betrokkene op zorgvuldige wijze is vastgelegd in de opgestelde FML. Vervolgens heeft appellant bij het bestreden besluit van 16 december 2002 zijn besluit van 9 september 2002 gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
De rechtbank heeft daarbij allereerst overwogen dat de arbeidskundige grondslag van het besluit geen stand kan houden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 18 december 1998, gepubliceerd in JB 1999/18, is de rechtbank van oordeel dat appellant bij de behandeling van het bezwaar de rapportage van de arbeidsdeskundige aan een bezwaararbeidsdeskundige had moeten voorleggen, hoewel geen specifieke bezwaren tegen deze rapportage zijn ingebracht. Nu dit niet is gebeurd, kan het besluit volgens de rechtbank niet in stand blijven. Voorts is de rechtbank van oordeel dat zonder nadere motivering niet valt in te zien waarom betrokkene blijkens de FML niet beperkt is geacht voor telefonische contacten met agressieve en onredelijke mensen aangezien in de beschrijving van haar eigen functie, voor welke functie betrokkene ongeschikt wordt geacht, dit aspect tevens voorkomt.
In hoger beroep heeft appellant aangegeven dat hij zich niet met de uitspraak van de rechtbank kan verenigen, omdat het oordeel van de rechtbank er zijns inziens op neer komt dat elke arbeidsongeschiktheidsschatting in bezwaar aan een bezwaararbeidsdeskundige zou moeten worden voorgelegd. Dit oordeel gaat appellant te ver. Appellant heeft aangegeven dat in de praktijk elk bezwaarschrift op medische en arbeidskundige aspecten wordt getoetst. Indien er medische aspecten aan de orde zijn gesteld wordt de bezwaarverzekeringsarts ingeschakeld, indien er (ook) arbeidskundige gronden zijn aangevoerd wordt (ook) de bezwaararbeidsdeskundige ingeschakeld. Indien er geen specifiek arbeidskundige gronden zijn aangevoerd wordt door de medewerker bezwaar en/of beroep; naar de Raad begrijpt, beoordeeld of desondanks nadere arbeidskundige beoordeling moet plaatsvinden. In de onderhavige zaak was er, volgens appellant, voor de medewerker bezwaar en beroep geen aanleiding de bezwaararbeidsdeskundige in te schakelen.
Voorts is door appellant aangegeven dat blijkens het rapport van de arbeidsdeskundige betrokkene niet geschikt is bevonden voor haar eigen werk van secretaresse, omdat deze functie haar belastbaarheid overschrijdt onder meer op het punt van de conflictbeheersing aangezien in haar maatgevende functie zowel sprake is van rechtstreekse conflicten met/tussen het personeel, als van telefonische conflicten met klanten. Blijkens de FML kan betrokkene een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend telefonisch of schriftelijke hanteren. Rechtstreekse conflicten met/tussen personeel, zoals deze voorkomen in haar maatgevende functie, dienen vermeden te worden. Bij het duiden van de functies is hiermee rekening gehouden in dier voege dat tot uitgangspunt is genomen dat betrokkene uitsluitend telefonisch of schriftelijk conflicten kan hanteren.
In zijn uitspraak van 3 januari 2006, 03/6244 WAO, LJN AU9061, heeft de Raad overwogen dat uit de hiervoor vermelde uitspraak van de Raad van 18 december 1998 niet valt af te leiden dat appellant gehouden is om in iedere bezwaarprocedure de arbeidsdeskundige aspecten van het primaire besluit te laten beoordelen door een bezwaararbeidsdeskunige. Die uitspraak had geen betrekking op de zorgvuldigheid van de bezwaarprocedure, maar op de omvang van het geding in geschillen over een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Ook het ter uitvoering van Hoofdstuk VII van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgestelde Reglement van gedaagde inzake de behandeling van bezwaarschriften geeft geen aanleiding om van een verplichte beoordeling door een bezwaararbeidsdeskundige uit te gaan, nu daarin slechts is vastgelegd dat beoordeling van de medische en/of arbeidskundige aspecten van het bezwaar plaatsvindt door een bezwaarverzekeringsarts en/of bezwaararbeidsdeskundige. Naar het oordeel van de Raad brengt het heroverwegingskarakter van de bezwaarprocedure niet met zich dat de arbeidskundige aspecten van het primaire besluit in iedere bezwaarprocedure beoordeeld dienen te worden door een bezwaararbeidsdeskundige. Indien er geen expliciete arbeidskundige bezwaren zijn aangevoerd of op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld dat de geselecteerde functies voldoen aan de aangegeven beperkingen en/of andere vastgestelde voorwaarden dan wel dat de rekenkundige beoordeling juist is uitgevoerd, kan worden volstaan met een beoordeling door de medewerker bezwaar/beroep en behoeft de zaak niet te worden voorgelegd aan de bezwaararbeidsdeskundige.
De door appellant geschetste praktijk acht de Raad dan ook niet onzorgvuldig. Voorts is de Raad met appellant van oordeel dat er in het onderhavige geval, in het licht van vorenomschreven praktijk en bij afwezigheid van specifieke arbeidskundige bezwaren, voor appellant geen aanleiding bestond om een bezwaararbeidsdeskundige in te schakelen.
Ten aanzien van de medische grondslag van het besluit oordeelt de Raad dat hij het verrichte verzekeringsgeneeskundige onderzoek voldoende zorgvuldig acht en dat de bezwaarverzekeringsarts S.M. Lustenhouwer, blijkens het rapport van
11 december 2002 voldoende heeft gemotiveerd op grond waarvan geen verdergaande medische beperkingen is aangenomen. De Raad heeft hierbij hetgeen namens appellant in hoger beroep terzake van de rubriek 2 Sociaal Functioneren, onder item 8 Omgaan met conflicten, nader heeft toegelicht, in aanmerking genomen.
Aldus uitgaande van de juistheid van de door appellant aangenomen beperkingen bij betrokkene ten aanzien van het verrichten van arbeid, is de Raad niet gebleken dat betrokkene de werkzaamheden behorende bij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde en aan haar voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten.
De aan betrokkene voorgehouden functies kunnen naar het oordeel van de Raad als passend worden aangemerkt. Vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie geduide functies met het voor betrokkene geldende maatmaninkomen resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van 36,97%, hetgeen overeenkomt met de arbeidsongeschiktheidklasse van 35 tot 45%.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het inleidend beroep moet ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb heeft de Raad geen aanleiding gezien.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 april 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.P. Mulder.