ECLI:NL:CRVB:2006:AW7389
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die in beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de weigering van de Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. De appellant, die van 17 oktober 1996 tot 13 juni 1997 als productiemedewerkster werkte, ontving van 25 maart 1997 tot 14 april 1997 ziekengeld vanwege medische klachten na een sterilisatie. Op 14 april 1997 keerde zij terug naar haar werk, maar er was onduidelijkheid over de werkhervatting. Het Uwv besloot op 9 oktober 2002 dat de appellant vanaf 14 april 1997 geen recht meer had op een ZW-uitkering, wat door de rechtbank werd bevestigd. In hoger beroep handhaafde de appellant haar standpunt dat zij niet in staat was om te werken en dat haar werkhervatting als mislukt moest worden beschouwd. De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van M.C. Bruning, oordeelde dat het hoger beroep geen doel trof en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad vond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 19 april 2006, waarbij de Raad concludeerde dat de intrekking van de ZW-uitkering per 14 april 1997 rechtmatig was, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om haar werkzaamheden te verrichten. De Raad wees erop dat er geen ondersteunende stukken waren ingediend die de stellingen van de appellant konden onderbouwen.