ECLI:NL:CRVB:2006:AW6892
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- J.W. Schuttel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Weigering WAO-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de weigering van de WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante was gedurende 52 weken arbeidsongeschikt, maar het Uwv stelde dat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk als administratief medewerkster. De rechtbank had in haar uitspraak de conclusies van de door haar benoemde deskundige, psychiater E.F. van Ittersum, gevolgd, die op 17 december 2002 een rapport over de gezondheidstoestand van appellante had uitgebracht. Appellante was het niet eens met deze conclusie en stelde dat de deskundige enkel een oordeel had gegeven over haar gezondheidstoestand op de datum van onderzoek, en niet op de datum in geding.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht de conclusies van de deskundige had gevolgd. De Raad benadrukte dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige in beginsel wordt gevolgd, tenzij er feiten of omstandigheden zijn die dit niet rechtvaardigen. De Raad vond dat de deskundige zijn oordeel had gebaseerd op een zorgvuldige afweging van alle relevante medische gegevens en dat de door appellante ingeschakelde psychiater, dr. Th.K. de Graaf, niet voldoende onderbouwde argumenten had aangedragen om van het oordeel van de deskundige af te wijken. De Raad concludeerde dat appellante in staat was haar werkzaamheden als administratief medewerkster te verrichten en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het bestreden besluit in stand werd gelaten. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.