ECLI:NL:CRVB:2006:AW5518

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-2352 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding kosten opleiding belastingadviseur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt en kosten voor een opleiding tot belastingadviseur vergoed wilde krijgen. Appellant had op 21 juni 2003 een aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor de vergoeding van de kosten van deze opleiding, die € 11.850,-- bedroegen. Het Uwv heeft deze aanvraag echter afgewezen, wat leidde tot de onderhavige procedure.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante bepalingen van de WW. Tijdens de zitting op 22 februari 2006 is appellant verschenen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door A.W.G. Deeterman. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan door het Uwv met betrekking tot de vergoeding van de opleidingskosten. Er zijn geen schriftelijke documenten of andere bewijsstukken overgelegd die deze claim ondersteunen.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten om appellant niet in aanmerking te brengen voor de kosten van de opleiding. De Raad heeft ook geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan op 5 april 2006, waarbij de Raad heeft geoordeeld dat de kosten van de opleiding alleen in het kader van een reïntegratietraject voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen, en dat er geen advies was gegeven om appellant scholing aan te bieden voordat hij met de opleiding begon.

Uitspraak

05/2352 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 maart 2005, 04/3230 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 april 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.S. van der Woude, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand, op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2006. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Deeterman, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aan appellant, laatstelijk werkzaam als boekhouder, is met ingang van 1 juli 2002 een uitkering ingevolge de WW toegekend. Om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten wilde appellant een tweejarige avondopleiding voor belastingadviseur (post HBO) gaan volgen. Op 21 juni 2003 heeft hij bij het Uwv een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor vergoeding van de kosten van die opleiding, te weten een bedrag van € 11.850,--. Bij brief van 30 juni 2003 heeft het Uwv appellant een ontvangstbevestiging van de aanvraag gezonden en hem meegedeeld dat zijn verzoek is doorgegeven aan de afdeling Inkoop en Reïntegratiediensten. Bij brief van 24 juli 2003 is bevestigd dat in vervolg op een gesprek met een medeweker van het CWI een reïntegratietraject in gang zal worden gezet. Ter zitting heeft appellant meegedeeld dat hij op
1 september 2003 met de opleiding is begonnen. Op die datum was op zijn aanvraag nog niet beslist.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of de Raad de rechtbank volgt in haar oordeel dat het Uwv bij het bestreden besluit van 18 juni 2004 terecht heeft besloten om appellant niet in aanmerking te brengen voor de kosten van de opleiding voor belastingadviseur.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. De kosten van een opleiding zoals appellant die is gaan volgen zouden alleen in het kader van een reïntegratietraject voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. De Raad is niet gebleken dat in dat kader voorafgaand aan het starten van de opleiding is geadviseerd om appellant, die onder meer in het bezit is van de diploma’s SPD I en II, enige vorm van scholing aan te bieden.
Appellant heeft in hoger beroep wederom een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Hij blijft van mening dat hem op 24 juli 2003 door een medewerker van het Uwv telefonisch is toegezegd, dat de kosten van zijn opleiding zouden worden vergoed.
De Raad is met de rechtbank en op de door de rechtbank aangegeven gronden van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan hem ondubbelzinnige uitlatingen terzake van de zijde van het Uwv zijn gedaan op grond waarvan sprake is van in rechte te honoreren verwachtingen. Appellant heeft geen enkel gegeven overgelegd waaruit blijkt dat er een toezegging in de richting van vergoeding van de kosten is gedaan en ook onder de gedingstukken is geen schriftelijk gegeven, bijvoorbeeld in de vorm van een telefoonnotitie, daarover aangetroffen.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en B.M. van Dun en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 april 2006.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) L. Karssenberg.