ECLI:NL:CRVB:2006:AW5374
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H. Bolt
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid en onvoldoende vertrouwen van de werkgever
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die in dienst was als beveiligingsemployee bij een werkgever en wiens arbeidsovereenkomst niet werd verlengd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt over de weigering van de WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante betwist dat haar werkloosheid aan haar eigen toedoen te wijten is, en stelt dat zij niet als beveiligingsemployee was aangenomen, maar als chauffeuse en tram-bestuurder. Ze voert aan dat de onregelmatige diensten niet te combineren waren met de zorg voor haar jonge dochter en dat zij niet tijdig op de hoogte werd gesteld van roosterwijzigingen.
De Raad stelt vast dat appellante op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was aangesteld en dat deze op 31 maart 2004 van rechtswege eindigde. Het Uwv had eerder een besluit genomen om de WW-uitkering te weigeren, omdat de werkgever had aangegeven dat appellante vaak te laat kwam en zich regelmatig ziek meldde. De Raad oordeelt dat appellante niet voldoende heeft weerlegd dat de werkgever niet op haar kon vertrouwen, wat heeft geleid tot het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat appellante door haar eigen gedrag geen recht heeft op een WW-uitkering, omdat haar werkloosheid het gevolg is van haar eigen toedoen. De uitspraak wordt gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 12 april 2006.