[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 31 januari 2005, 04/267 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem (hierna: College).
Datum uitspraak: 18 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2006. Appellante is verschenen. Het College heeft zich, zoals tevoren aan de Raad is meegedeeld, niet laten vertegenwoordigen.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). In het kader van een heronderzoek naar haar recht op voortzetting van de bijstandsverlening vanaf 1 september 2003, is appellante bij brief van 27 augustus 2003 uitgenodigd om op 3 september 2003 te verschijnen voor een gesprek op de afdeling werk, inkomen en zorg van de gemeente Doetinchem en bij die gelegenheid een aantal nader omschreven gegevens mee te brengen. Als gevolg van ziekte van appellante heeft dit gesprek pas op 9 september 2003 plaatsgevonden. Appelante heeft toen inzage gegeven in bankafschriften en heeft voorts een op 8 september 2003 gedateerd heronderzoeksfor-mulier Abw, zonder bijlagen, overgelegd.
Bij besluit van 12 september 2003 heeft het College met toepassing van artikel 69, eerste lid, van de Abw het recht op bijstand van appellante met ingang van 1 september 2003 opgeschort op de grond dat appellante niet de informatie heeft verstrekt die nodig is voor besluitvorming over de voortzetting van haar uitkering. Aan appellante is de gelegenheid gegeven het verzuim te herstellen voor 23 september 2003.
Bij besluit van 7 oktober 2003 heeft het College, onder handhaving van de opschorting van het recht op bijstand per
1 september 2003, aan appellante een nieuwe hersteltermijn gegeven, die afliep op 13 oktober 2003. Daarbij heeft het College gevraagd om overlegging van de volgende gegevens:
- een kopie van de ziekenfondspolis;
- een bewijs van alle bank- en giro-afschriften van de laatste drie maanden;
- een kopie van de specificatie van de huur van de woning van appellante;
- een kopie van de beschikking huursubsidie 2003/2004.
Bij besluit van 14 oktober 2003 heeft het College met toepassing van artikel 69, vierde lid, van de Abw het recht van appellante op uitkering met ingang van 1 september 2003 ingetrokken op de grond dat zij niet binnen de geboden hersteltermijn alle gegevens heeft overgelegd die nodig zijn voor de uitvoering van het heronderzoek naar het recht op bijstand.
Bij besluit van 12 januari 2004 heeft het College het tegen de besluiten van 12 september 2003 en 7 oktober 2003 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Het tegen het besluit van 14 oktober 2003 gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent het griffierecht en de proceskosten - het beroep voorzover het betreft de niet-ontvankelijkverklaring tegen de besluiten van 12 september 2003 en 7 oktober 2003 gegrond verklaard, en - zelf voorziend - het tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 66, tweede lid, van de Abw bepalen burgemeester en wethouders, onverminderd het bepaalde in artikel 28, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi), welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval dienen te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd.
Artikel 69, eerste lid, van de Abw - voorzover in dit geding van belang - bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, burgemeester en wethouders het recht op bijstand opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft.
Vaststaat dat appellante de bij brief van 27 augustus 2003 gevraagde gegevens en bewijsstukken niet voor de daarin aangegeven datum van 3 september 2003 (naderhand verlengd tot 9 september 2003) aan het College heeft verstrekt.
Het College heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het hier gaat om gegevens en bewijsstukken die voor de voortzetting van de bijstand van belang zijn. De Raad wijst er in dit verband op dat deze gegevens en bewijsstukken voorkomen op de bijlage bij artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling Suwi (gebaseerd op artikel 28 van de Wet Suwi). Die bijlage vermeldt welke gegevens in ieder geval door de belanghebbende moeten worden verstrekt.
Verder is komen vast te staan dat appellante het heronderzoeksformulier Abw niet volledig heeft ingevuld. Zo heeft zij bij het onderdeel woonlasten ingevuld: “nvt”.
Op grond van het voorgaande stelt de Raad vast dat appellante in verzuim was. Appellante heeft aangevoerd dat dit verzuim haar niet kan worden verweten, in de eerste plaats omdat de hier van belang zijnde gegevens niet anders waren dan bij eerder heronderzoek en nooit eerder naar deze gegevens is gevraagd, en voorts omdat het College heeft nagelaten te kiezen voor de minst ingrijpende wijze van beschikbaarheid over de gevraagde documenten, waarin privacygevoelige gegevens zijn opgenomen.
Naar het oordeel van de Raad treffen deze grieven geen doel. Ook al zou appellante worden gevolgd in haar stelling dat aan haar op 9 september 2003 niet voldoende is uitgelegd waarom van haar meer gegevens werden verlangd dan voorheen het geval was, neemt dat niet weg dat het op grond van artikel 66, tweede lid, van de Abw aan het College is om te bepalen welke gegevens en bewijsstukken in het kader van een heronderzoek moeten worden overgelegd. Dat appellante, zoals zij stelt, in het verleden nimmer naar deze gegevens is gevraagd betekent niet dat appellante deze, voor de voortzetting van de bijstand van belang zijnde gegevens, thans niet hoeft over te leggen. Voorzover appellante heeft bedoeld zich terzake van de bescherming van haar privacy te beroepen op artikel 8 van het EVRM, wordt dit beroep door de Raad verworpen. Het onderhavige verzoek om afschriften van documenten over de huur, de huursubsidie, schulden en de verzekering tegen ziektekosten vindt zijn wettelijke grondslag in artikel 66, derde lid, van de Abw en beantwoordt tevens aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het College was gezien het voorgaande op grond van artikel 69, eerste lid, van de Abw gehouden het recht op bijstand van appellante vanaf 1 september 2003 op te schorten.
Het College heeft - overeenkomstig artikel 69, tweede lid, van de Abw - appellante bij het opschortingsbesluit van
12 september 2003 de gelegenheid gegeven het hiervoor bedoelde verzuim te herstellen, waarbij een hersteltermijn is geboden, die bij het besluit van 7 oktober 2003 is verlengd. Daarbij is er op gewezen dat, indien de in laatstbedoeld besluit gevraagde gegevens niet voor de afloop van de hersteltermijn worden verstrekt, de uitkering kan worden ingetrokken.
De intrekking van het recht op bijstand van appellante berust op toepassing van artikel 69, vierde lid, van de Abw. In zijn uitspraak van 27 juni 2000 (LJN AJ9675) heeft de Raad reeds tot uitdrukking gebracht dat in het kader van de toetsing van een besluit op grond van deze bepaling uitsluitend ter beoordeling staat of de betrokkene heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde hersteltermijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde informatie te verstrekken alsmede of er dringende redenen aanwezig zijn om met toepassing van artikel 69, vijfde lid, van de Abw geheel of gedeeltelijk van de intrekking als bedoeld in het vierde lid af te zien.
De Raad stelt met het College en de rechtbank vast dat appellante het verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld. Slechts ten aanzien van de bank- en giro-afschriften heeft zij aan haar inlichtingenverplichting voldaan. De overige in het besluit van 7 oktober 2003 vermelde gegevens zijn niet overgelegd. Niet is gebleken dat appellante niet over deze gegevens beschikte of binnen de gegeven hersteltermijn redelijkerwijs kon beschikken. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dat appellante vanwege de gang van zaken tijdens het heronderzoek heeft geweigerd de desbetreffende stukken over te leggen.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen dringende redenen als hiervoor bedoeld. Het feit dat appellante, zoals zij stelt, door het ontbreken van een Abw-uitkering niet alleen geen periodiek inkomen meer had maar ook niet meer was verzekerd tegen ziektekosten, is daarvoor onvoldoende.
Het voorgaande betekent dat het College het recht op bijstand terecht met ingang van
1 september 2003 heeft ingetrokken.
De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
Appellante heeft de Raad uitdrukkelijk verzocht het College te veroordelen in de kosten die zij voor het voeren van dit geding heeft moeten maken, bestaande uit portikosten (in verband met verzending van aangetekende stukken), reiskosten en griffierecht. Daarbij moet volgens haar worden betrokken de handelwijze van het gemeentebestuur jegens haar vanaf de start van het heronderzoek in augustus 2003.
De Raad overweegt in de eerste plaats dat portikosten niet vallen onder de in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht genoemde kostenposten. Reeds hierom kan terzake van deze kosten geen proceskostenveroordeling worden uitgesproken. Voor het overige ziet de Raad geen aanleiding voor inwilliging van het verzoek om een proceskosten- eroordeling, met name gelet op de uitkomst van dit geding. Om dezelfde reden is de Raad van oordeel dat er geen redenen zijn om te bepalen dat de gemeente Doetinchem het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht dient te vergoeden.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en R.H.M. Roelofs en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2006.