ECLI:NL:CRVB:2006:AW5233
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot vergoeding van immateriële schade in het kader van bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 29 oktober 2004. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, waarbij hem aanvullende bijstand op grond van de Abw was toegekend. Het College had appellant over de periode van 1 juli 1998 tot en met 22 november 2002 een bedrag van € 4.537,80 aan bijstand toegekend, en daarnaast een bedrag van € 5.300,-- voor medische kosten. Echter, de vordering tot vergoeding van immateriële schade werd afgewezen.
Appellant stelde dat het College ten onrechte een fictief inkomen in aanmerking had genomen en dat de toegekende bedragen voor medische kosten en vertragingsschade niet juist waren vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden in deze zaak zorgvuldig overwogen. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was voor vertraging in de voldoening van de medische kosten en dat appellant niet tekort was gedaan met de bijstand die hem was toegekend. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak.
De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreepte de noodzaak van bewijsvoering in zaken betreffende bijstandsverlening en schadevergoeding.