ECLI:NL:CRVB:2006:AW4596

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/82 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ambtenaar door Korpsbeheerder en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant was werkzaam als Coördinator Logistiek en Techniek bij de Dienst Materiële Ondersteuning van de politieregio Amsterdam-Amstelland. De Korpsbeheerder had een beoordeling van appellant vastgesteld, waartegen appellant bezwaar had gemaakt. De Korpsbeheerder verklaarde het bezwaar gedeeltelijk gegrond, maar het beroep tegen het bestreden besluit werd door de rechtbank ongegrond verklaard. Appellant stelde dat de beoordeling niet deugde en niet zorgvuldig tot stand was gekomen, onder andere omdat deze niet was gebaseerd op de juiste functietypering en in strijd met het verbod van vooringenomenheid was opgemaakt. De Korpsbeheerder verdedigde zich door te stellen dat de beoordeling wel degelijk op een juist inzicht in de functie van appellant berustte.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de beoordeling van appellant op de juiste grondslag had plaatsgevonden. De Raad oordeelde dat de uitvoerende werkzaamheden aan appellant waren opgedragen en dat de beoordeling niet bevooroordeeld was, ondanks het meningsverschil tussen appellant en zijn chef. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Korpsbeheerder bevoegd was tot het opmaken en vaststellen van beoordelingen. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 20 april 2006.

Uitspraak

05/82 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2004, nr. 03/3286 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland (hierna: Korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 20 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J. de Boer, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Boer. De Korpsbeheerder heeft zich, zoals aangekondigd, niet ter zitting laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was werkzaam als Coördinator Logistiek en Techniek (huismeester) bij de Dienst Materiële Ondersteuning van de politieregio Amsterdam-Amstelland.
1.2. Omtrent appellant is over het tijdvak november 2000 tot oktober 2002 een beoordeling opgemaakt op grond van het Reglement Personeelsbeoordeling (hierna: Reglement). Bij besluit van 8 januari 2003 is de beoordeling vastgesteld.
1.3. De Korpsbeheerder heeft het door appellant tegen de beoordeling gemaakte bezwaar bij het bestreden besluit van 3 juli 2003 gegrond verklaard met betrekking tot het onderdeel onafhankelijkheid. Op dit onderdeel is de B score (matig) gewijzigd in een C score (voldoende). Voor het overige heeft de Korpsbeheerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank abusievelijk de Korpschef in plaats van de Korpsbeheerder als verwerende partij heeft genoemd, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Namens appellant zijn in hoger beroep - kort samengevat - de volgende grieven aangevoerd. De beoordeling berust niet op een deugdelijke motivering en is niet zorgvuldig tot stand gekomen omdat deze niet is gebaseerd op de juiste functietypering, omdat deze in strijd met het verbod van vooringenomenheid is opgemaakt aangezien de beoordelaar een hoogoplopend geschil had met appellant over de inhoud van de functie en omdat deze slechts is opgemaakt met het oog op een reeds voorgenomen ontslagbesluit.
3.2. De Korpsbeheerder stelt zich in hoofdzaak op het standpunt dat de beoordeling wel degelijk berust op een juist inzicht in de functie van appellant, nu deze voor een deel bestaat uit werkzaamheden van uitvoerende aard, appellant derhalve als meewerkend voorman dient te functioneren en hij daar meermaals door zijn chef op is aangesproken.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. In het hier van toepassing zijnde Reglement is bepaald dat onder een functie moet worden verstaan het samenstel van werkzaamheden dat door de ambtenaar verricht moet worden krachtens en overeenkomstig hetgeen hem door of namens het bevoegd gezag is opgedragen. Uit de toelichting bij het Reglement blijkt voorts dat de inhoud van de functie kan worden teruggevonden in de functietypering, maar daar uiteraard ook van kan afwijken. Het gaat dan om incidentele of structurele opgedragen taken die afwijken van de standaard functietypering. Het gaat dus om een oordeel over de wijze waarop de functie, zoals die is opgedragen door de chef, gedurende het beoordelingstijdvak is uitgeoefend, aldus de toelichting.
4.1.1. Ter zitting is door appellant erkend dat hij van zijn chef diverse malen de opdracht heeft gekregen om waar mogelijk mee te helpen bij de uitvoerende taken. Hij is daarvoor herhaaldelijk “op het matje geroepen” en wist dus wat er van hem werd verlangd. Ook uit de zich onder de gedingstukken bevindende en in rechte vaststaande beoordeling van 24 november 2000 blijkt dat appellant er door zijn chef uitdrukkelijk op is gewezen dat hij een meewerkend voorman is en zelf meer de handen uit de mouwen dient te steken.
4.1.2. Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat de uitvoerende werkzaamheden aan appellant zijn opgedragen. Of deze taken reeds onderdeel uitmaakten van de standaard functietypering is daarvoor niet beslissend. Door de opdracht als meewerkend voorman te functioneren zijn de uitvoerende taken onderdeel gaan uitmaken van appellants functie van huismeester. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat de beoordeling van het functioneren van appellant op de juiste grondslag heeft plaatsgevonden.
4.2. De Raad kan appellants stelling dat zijn chef bij het opmaken van de beoordeling bevooroordeeld was omdat tussen hen een meningsverschil bestond over de inhoud van zijn functie, niet volgen. Het enkele feit dat de chef van appellant - blijkens het vorenstaande terecht - een andere zienswijze had dan appellant over de wijze waarop appellant invulling dient te geven aan zijn functie, brengt naar het oordeel van de Raad niet mee dat bij zijn chef een zodanige graad van animositeit jegens appellant bestond dat hij niet in staat was te achten appellant met voldoende mate van objectiviteit te beoordelen. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de door de chef gesignaleerde tekortkomingen in het functioneren van appellant reeds in de eerdere beoordeling door een andere beoordelaar naar voren zijn gebracht.
4.3. De Korpsbeheerder is, mede met het oog op de onderbouwing van rechtspositionele besluiten, in beginsel bevoegd tot het opmaken en vaststellen van beoordelingen. Het feit dat de Korpsbeheerder niet elk jaar een beoordeling heeft opgemaakt doet naar het oordeel van de Raad aan die bevoegdheid niet af. Dat de Korpsbeheerder, zoals appellant stelt, van zijn bevoegdheid slechts gebruik heeft gemaakt met het oog op een reeds voorgenomen ontslagbesluit is de Raad, bij het uitblijven van een besluit tot onvrijwillig ontslag, niet kunnen blijken, nog daargelaten wat daar verder van zij.
5. Gelet op het vorenoverwogene deelt de Raad het oordeel van de rechtbank dat de beoordeling in rechte stand houdt, zodat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R. Kooper en D.A.C. Slump als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 april 2006.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) J.P. Grauss.
HD
12.04