ECLI:NL:CRVB:2006:AW4557
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die zich op 6 januari 1994 ziek meldde met surmenageklachten, had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar deze was per 4 december 1995 ingetrokken. In 2003 werd haar opnieuw een WAO-uitkering toegekend, maar deze werd per 25 mei 1996 beëindigd omdat zij weer geschikt werd geacht voor haar eigen werk. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had aangenomen dat appellante per 25 mei 1996 weer in staat was om haar werkzaamheden te verrichten. Appellante stelde dat het onderzoek van het Uwv niet volledig was, omdat het zich enkel richtte op haar nierbekkenontsteking en niet op haar klachten als gevolg van het post-whiplash-syndroom. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen objectieve medische gegevens waren die de beperkingen van appellante konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat appellante per 25 mei 1996 geschikt was voor haar eigen werk en dat het hoger beroep faalde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.