ECLI:NL:CRVB:2006:AW4222
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J.W. Schuttel
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van WAO-besluit wegens het niet houden van een hoorzitting
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had op 20 januari 2004 een besluit van het Uwv vernietigd, waarbij de WAO-uitkering van gedaagde met ingang van 25 november 2002 was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat het Uwv in strijd met de wet had gehandeld door geen hoorzitting te houden in de bezwaarfase. Gedaagde had aangevoerd dat hij niet op de hoogte was gesteld van de hoorzitting en dat de handtekening op het formulier dat dit meldde, niet van hem afkomstig was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de medische bezwaren van gedaagde niet had voorgelegd aan een bezwaarverzekeringsarts, wat leidde tot een fundamenteel gebrek in de besluitvorming.
Tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2006, werd het standpunt van gedaagde herhaald dat het Uwv in de bezwaarprocedure de medische bezwaren niet had voorgelegd aan een bezwaarverzekeringsarts. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv vernietigd moest worden wegens strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat het Uwv niet voldoende zorgvuldigheid had betracht bij de voorbereiding van het besluit op bezwaar, en dat het afzien van een hoorzitting in strijd met de wet was.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van gronden. De Raad oordeelde dat het Uwv een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van gedaagde, waarbij het Uwv werd opgedragen om aanvullende informatie op te vragen bij de behandelend psychiater van gedaagde en om gedaagde opnieuw uit te nodigen voor een hoorzitting. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep, tot een bedrag van € 322,-.