ECLI:NL:CRVB:2006:AW4204
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J.W. Schuttel
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en voorlichting over geschikte functies
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 januari 2004. De rechtbank had het beroep van betrokkene, die woont te [woonplaats], gegrond verklaard en het besluit van 20 februari 2002 vernietigd. Dit besluit betrof de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die oorspronkelijk was vastgesteld op 80% of meer, maar per 10 mei 2001 was herzien naar 55-65%. De rechtbank oordeelde dat appellant niet voldoende had aangetoond dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, adequaat aan betrokkene waren gepresenteerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard. De Raad overweegt dat de brief van 9 maart 2001, waarin enkele voorbeeldfuncties werden genoemd, voldoende informatie bevatte voor betrokkene om te begrijpen welke functies zij zou kunnen vervullen. De Raad stelt dat er geen wettelijke verplichting bestaat om deze functies in een persoonlijk gesprek met betrokkene te bespreken, hoewel dit in de praktijk wenselijk kan zijn. Betrokkene had zich herhaaldelijk op het standpunt gesteld dat zij volledig arbeidsongeschikt was, wat de arbeidsdeskundige geen ruimte bood om haar van gedachten te doen veranderen.
De Raad concludeert dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet meer zijn dan voorbeeldfuncties en dat het voldoende was dat betrokkene op de hoogte was van de mogelijkheden. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit wordt alsnog ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan op 14 april 2006, na een zitting op 3 maart 2006, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten.