ECLI:NL:CRVB:2006:AW4159
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J.W. Schuttel
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Herziening WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 januari 2005, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 18 september 2001 de WAO-uitkering van appellant ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid volgens hen minder dan 15% was. Appellant was het hier niet mee eens en heeft bezwaar aangetekend, wat aanvankelijk ongegrond werd verklaard. Later, op 20 augustus 2003, werd het bezwaar alsnog gegrond verklaard, maar de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 15 tot 25%. Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 17 februari 2006. Tijdens de zitting is appellant in persoon verschenen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door E.W. Huiskamp. De Raad heeft de feiten en omstandigheden die door de rechtbank zijn vastgesteld, als vaststaand aangenomen. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de uitkering van appellant met ingang van 19 november 2001 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De Raad concludeert dat er voldoende functies zijn voorgehouden die als geschikt voor appellant kunnen worden aangemerkt, en dat de rechtbank op juiste wijze de medische beperkingen van appellant heeft meegewogen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om de kosten van het geding te vergoeden. De Raad wijst erop dat er geen medische gegevens zijn ingediend die de eerdere conclusies van het Uwv zouden kunnen ondermijnen. Het hoger beroep van appellant wordt dan ook afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.