ECLI:NL:CRVB:2006:AW4123
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een medewerkster linnenkamer in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, die in eerste instantie door de rechtbank Middelburg in het ongelijk is gesteld met betrekking tot haar aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante, die als medewerkster linnenkamer werkte, meldde zich op 18 februari 1999 ziek met klachten van nek-, hoofd- en rechterarmpijn, alsook vermoeidheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde haar een uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante's bezwaar tegen dit besluit werd niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan het besluit ten grondslag lag, voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante voerde in hoger beroep aan dat zij per 3 december 2001 in medisch opzicht meer beperkt was dan het Uwv had vastgesteld. Ze betwistte de geschiktheid van de aan haar voorgehouden functies en stelde dat het Uwv geen onderzoek had gedaan naar de bijwerkingen van haar medicatie.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante, ondanks haar medische beperkingen, in staat was om de voorgehouden functies te vervullen. De Raad concludeerde dat de medische oordelen van het Uwv goed onderbouwd waren en dat appellante niet had aangetoond dat haar medicatie haar arbeidsmogelijkheden meer had beperkt dan het Uwv had aangenomen. Het hoger beroep werd afgewezen, en er werden geen proceskosten of schadevergoeding toegekend.