ECLI:NL:CRVB:2006:AW4059
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering wegens gebrek aan ziekte of gebrek en niet voltooide wachttijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WAO-uitkering aan appellant. De zaak betreft een appellant die als straatveger werkzaam was en die een WAO-uitkering had aangevraagd vanwege chronische knieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 17 januari 2002 en 3 december 2002 besloten om de aanvraag voor de uitkering te weigeren, omdat er op de datum in geding, 5 november 2001, geen sprake was van een ziekte of gebrek en de wachttijd van 52 weken niet was volbracht.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar het Uwv ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit van het Uwv niet op een voldoende zorgvuldig onderzoek was gebaseerd. De Raad stelde vast dat de verzekeringsartsen van het Uwv, na onderzoek, tot de conclusie waren gekomen dat appellant op de relevante datum geen ziekte of gebrek had. Dit oordeel werd ondersteund door verklaringen van de behandelend orthopedisch chirurg, die geen afwijkingen had gevonden.
Appellant had in beroep een verklaring overgelegd van zijn hematoloog, waaruit bleek dat hij leed aan chronische leukemie. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv had echter geconcludeerd dat deze aandoening op de datum in geding niet aanwezig kon zijn en dat de knieklachten van appellant niet verklaard konden worden door de diagnose van chronische leukemie. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen reden was om het besluit van 3 december 2002 te vernietigen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidend beroep alsnog ongegrond.