ECLI:NL:CRVB:2006:AW2510

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/4820 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van studiefinanciering naar norm voor thuiswonende studerende bij afwijkend woonadres

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de IB-Groep, waarbij haar studiefinanciering werd omgezet van de norm voor uitwonende studerende naar de norm voor thuiswonende studerende. De zaak betreft de vraag of appellante haar adreswijziging tijdig heeft doorgegeven aan de IB-Groep, aangezien haar opgegeven woonadres afweek van het adres in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 april 2006 uitspraak gedaan.

Appellante had op 10 augustus 2003 aan de IB-Groep doorgegeven dat zij niet meer bij haar ouders woonde, maar op een ander adres. De IB-Groep kende haar daarop studiefinanciering toe naar de norm voor uitwonende studerende. Echter, na controle bleek dat het opgegeven adres niet overeenkwam met het adres in de GBA. De IB-Groep heeft appellante in een brief van 14 mei 2004 gewaarschuwd dat als zij de afwijking niet binnen vier weken zou herstellen, haar studiefinanciering zou worden omgezet. Appellante heeft deze waarschuwing genegeerd, wat leidde tot de omzetting van haar studiefinanciering per 1 april 2004.

De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van de IB-Groep ongegrond. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en voerde aan dat de gemeente-ambtenaar had aangegeven dat adreswijzigingen door de GBA aan de IB-Groep worden doorgegeven. De Raad overweegt dat appellante zelf verantwoordelijk is voor het tijdig doorgeven van haar adreswijzigingen aan de IB-Groep. De Raad bevestigt dat de IB-Groep terecht de studiefinanciering heeft omgezet, omdat appellante niet aan haar verplichtingen heeft voldaan.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden.

Uitspraak

05/4820 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 juni 2005, 04/1926
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep),
Datum uitspraak: 7 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 24 februari 2006. Aldaar is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W. Tideman, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Leeuwarden. De IB-Groep heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.
II. OVERWEGINGEN
Bij formulier van 10 augustus 2003 heeft appellante aan de IB-Groep opgegeven dat zij vanaf 11 augustus 2003 niet meer bij haar ouders aan de [adres 1] te [plaatsnaam ] woont, maar aan de [adres 2] te [woonplaats].
Hierop is appellante door de IB-Groep bij besluit van 22 augustus 2003 met ingang van 1 september 2003 studiefinanciering toegekend naar de norm voor een uitwonende studerende.
Bij schrijven van 14 mei 2004 is door de IB-Groep aan appellante bekendgemaakt dat bij controle is gebleken dat het woonadres dat appellante doorgegeven heeft aan de IB-Groep, [adres 2] te [woonplaats], in de maand april 2004 afwijkt van het adres waarop zij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna ook: GBA) ingeschreven staat, te weten [adres 3] te [woonplaats]. Aangegeven is daarbij dat, indien appellante haar (nieuwe) woonadres nog niet heeft doorgegeven aan de gemeente, dit binnen vier weken alsnog moet gebeuren. Verder is aangegeven dat, indien het woonadres dat aan de IB-Groep is doorgegeven niet (meer) juist is, appellante dat ook alsnog binnen vier weken door moet geven. Appellante is gewaarschuwd dat indien zij de afwijking van het aan de IB-Groep opgegeven woonadres van het adres waarop zij in de GBA ingeschreven staat niet binnen vier weken ongedaan maakt, de IB-Groep de aan appellante toegekende beurs naar de norm voor een uitwonende studerende met ingang van april 2004 omzet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende.
Vervolgens heeft de IB-Groep bij besluit van 16 juli 2004 de aan appellante toegekende studiefinanciering met ingang van april 2004 omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende. Overwogen is daartoe dat het woonadres dat appellante aan de IB-Groep heeft opgegeven afwijkt van het adres waarop appellante in de GBA ingeschreven staat en dat appellante heeft verzuimd deze afwijking ongedaan te laten maken.
Het bezwaar dat appellante tegen het besluit van 16 juli 2004 heeft gemaakt is bij besluit van 21 september 2004 (hierna: bestreden besluit) door de IB-Groep onder verwijzing naar artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank Utrecht het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich niet met de uitspraak van de rechtbank Utrecht kunnen verenigen. Daartoe is namens appellante in hoofdzaak aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat de gemeente-ambtenaar die in de GBA heeft geregistreerd dat appellante is verhuisd naar [adres 3] te [woonplaats], aangegeven heeft dat adreswijzigingen van studerenden door de GBA worden doorgegeven aan de IB-Groep. Daarnaast is aangevoerd dat de brief van 14 mei 2004 door de IB-Groep naar de [adres 3] te [woonplaats] is gezonden, zodat de in deze brief neergelegde waarschuwing appellante geen aanleiding gaf om de IB-Groep alsnog zelf op de hoogte te stellen van haar verhuizing naar dit adres. Tot slot heeft appellante onder meer gesteld dat op de internetsite van de IB-Groep tegenstrijdige informatie is verstrekt en dat het bedrag van de omzetting onnodig hoog is doordat de IB-Groep heeft getalmd met het nemen van het omzettingsbesluit.
De Raad overweegt als volgt.
Uitwonende studerenden kunnen in aanmerking komen voor een hoger bedrag aan studiefinanciering dan thuiswonende studerenden.
Ingevolge de begripsbepalingen van artikel 1.1 van de WSF 2000 wordt onder een thuiswonende studerende verstaan een ‘studerende die woont op het adres van zijn ouders of van een van hen’ en onder uitwonende studerende een ‘studerende die niet een thuiswonende studerende is’.
De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat appellante vanaf 1 januari 2004 haar hoofdverblijf had aan het adres [adres 3] te [woonplaats] en een uitwonende studerende was in vorenbedoelde zin.
Bij Wet van 13 december 2000, houdende wijziging van enige wetten teneinde de aanspraak jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen afhankelijk te maken van het in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen gegeven omtrent het adres van een ingezetene (Stb. 2001, 67), is de regeling inzake het recht op studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende gewijzigd. Ingevolge deze wet luidt artikel 1.5 van de
WSF 2000 vanaf 1 januari 2002 als volgt:
“1. Indien bij controle door de IB-Groep blijkt dat het door de studerende verstrekte adres afwijkt van het adres waarop de studerende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, maakt de IB-Groep dit aan hem bekend en stelt hem in de gelegenheid de afwijking te herstellen.
2. Indien een uitwonende studerende de afwijking niet binnen 4 weken na de bekendmaking herstelt, wordt met ingang van de maand waarin de afwijking is ontstaan, de aan hem toegekende beurs omgezet in een beurs voor een thuiswonende studerende, tenzij hem van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
3. Indien een uitwonende studerende de afwijking na de termijn van 4 weken alsnog herstelt, wordt met ingang van de maand daaropvolgend de beurs voor een thuiswonende studerende omgezet in een beurs voor een uitwonende studerende.”
Naar het oordeel van de Raad heeft de IB-Groep bij het bestreden besluit terecht de beslissing gehandhaafd om appellante op basis van artikel 1.5 van de WSF 2000 met ingang van 1 april 2004 studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende te onthouden.
Daartoe wordt overwogen dat het woonadres dat appellante aan de IB-Groep heeft opgegeven ten tijde van belang afweek van het adres waar zij volgens de GBA woonachtig was en de Raad niet is gebleken dat appellante van deze afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. In dit verband merkt de Raad op dat het feit dat de IB-Groep in het kader van de toepassing van artikel 1.5 van de WSF 2000 rechtstreeks adresgegevens bij de GBA opvraagt, studerenden niet ontslaat van de wettelijke verplichting om eigenstandig en bijtijds wijzigingen in hun adresgegevens aan de IB-Groep door te geven. Bovendien heeft de IB-Groep appellante bij brief van 14 mei 2004 in duidelijke bewoordingen gewaarschuwd dat de aan appellante toegekende studiefinanciering wordt omgezet in studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende, indien zij de gebleken afwijking niet binnen vier weken alsnog ongedaan maakt. Dat de IB-Groep de brief van 14 mei 2004 (ook) naar het GBA-adres van appellante heeft verzonden doet aan het voorgaande niets af, nu het op de weg van appellante had gelegen om de IB-Groep tenminste om een toelichting te vragen indien de adressering van de brief van 14 mei 2004 haar in verwarring heeft gebracht. De stelling van appellante dat op de internetsite van de IB-Groep tegenstrijdige informatie is verstrekt doet aan het voorgaande evenmin iets af, aangezien namens appellante is aangegeven dat zij de internetsite van de IB-Groep pas heeft bezocht na ontvangst van het omzettingsbesluit van 16 juli 2004. Derhalve is appellante door hetgeen op deze site is vermeld, wat daar verder ook van zij, ten tijde van belang niet op het verkeerde been gezet.
Overigens heeft de IB-Groep naar het oordeel van de Raad na afloop van de in de brief van 14 mei 2004 genoemde periode van 4 weken in de besluitvorming niet getalmd met het nemen van een omzettingsbesluit, immers, reeds bij besluit van 16 juli 2004 is de IB-Groep overgegaan tot omzetting. Van een periode van 4 à 5 weken die door de IB-Groep is genomen om tot omzetting over te gaan, kan niet worden staande gehouden dat er sprake is van talmen.
In hetgeen hiervoor is overwogen ligt besloten dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Overigens merkt de Raad op dat, nu in artikel 1.5, tweede lid, van de WSF 2000 een omzettingsbesluit in een geval als het onderhavige dwingend is voorgeschreven en het genomen omzettingsbesluit niet is aan te merken als een ‘criminal charge’, er geen ruimte bestaat voor toetsing van dit besluit aan het evenredigheidsbeginsel. Kortheidshalve verwijst de Raad in dit verband naar zijn uitspraak van 2 december 2005, 05/2811 WSF, LJN-nr. AU 7521.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 april 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.P. Mulder.