ECLI:NL:CRVB:2006:AW2501
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- A. Kovács
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep wegens het ontbreken van processueel belang
In deze zaak heeft appellant, h.o.d.n. [naam bouwbedrijf], hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 17 juni 2005. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard en het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vernietigd, waarbij een boete was opgelegd aan appellant over het jaar 2002 wegens het niet indienen van periodieke loonopgaven. De rechtbank oordeelde dat de Raad van bestuur ten onrechte niet had ingegaan op de door appellant overgelegde loonopgaven.
In hoger beroep heeft appellant zijn onvrede geuit over de uitspraak van de rechtbank, met name over het niet toekennen van een proceskostenveroordeling en het niet terugbetalen van de boete. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 16 februari 2006, waarbij appellant in persoon aanwezig was, maar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
De Raad heeft geoordeeld dat appellant niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat er geen geschil meer bestaat tussen partijen, aangezien gedaagde had toegezegd de opgelegde boete te crediteren. De Raad concludeert dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke uitspraak, omdat de rechtbank al voldoende gronden had om het bestreden besluit te vernietigen. Bovendien komt appellant als natuurlijk persoon niet in aanmerking voor een vergoeding van proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft daarom het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.