ECLI:NL:CRVB:2006:AW2501

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-4382 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep wegens het ontbreken van processueel belang

In deze zaak heeft appellant, h.o.d.n. [naam bouwbedrijf], hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 17 juni 2005. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard en het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vernietigd, waarbij een boete was opgelegd aan appellant over het jaar 2002 wegens het niet indienen van periodieke loonopgaven. De rechtbank oordeelde dat de Raad van bestuur ten onrechte niet had ingegaan op de door appellant overgelegde loonopgaven.

In hoger beroep heeft appellant zijn onvrede geuit over de uitspraak van de rechtbank, met name over het niet toekennen van een proceskostenveroordeling en het niet terugbetalen van de boete. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 16 februari 2006, waarbij appellant in persoon aanwezig was, maar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.

De Raad heeft geoordeeld dat appellant niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat er geen geschil meer bestaat tussen partijen, aangezien gedaagde had toegezegd de opgelegde boete te crediteren. De Raad concludeert dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke uitspraak, omdat de rechtbank al voldoende gronden had om het bestreden besluit te vernietigen. Bovendien komt appellant als natuurlijk persoon niet in aanmerking voor een vergoeding van proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft daarom het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
05/4382 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], h.o.d.n. [naam bouwbedrijf], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
?. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Dordrecht op 17 juni 2005 onder kenmerk 04/110 tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 16 februari 2006, waar appellant in persoon is verschenen, terwijl gedaagde zich zoals tevoren schriftelijk bericht niet heeft doen vertegenwoordigen.
??. MOTIVERING
Bij besluit van 29 april 2003 is aan appellant een boete opgelegd over het jaar 2002 in verband met het overtreden van de zogenoemde 5 % regeling. Bij het op bezwaar genomen besluit van 22 december 2003 is het bezwaar van appellant tegen dat besluit ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en gedaagde veroordeeld in betaling van het griffierecht aan appellant. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat vaststaat dat appellant in de eerste helft van 2002 geen periodieke loonopgaven heeft gedaan bij gedaagde en gaat daarbij voorbij aan de stelling van appellant dat hij wel periodieke loonopgaven zou hebben verstrekt aan het SFB. Naar het oordeel van de rechtbank is in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op het door appellant in bezwaar overgelegde overzicht van periodieke loonopgaven.
In hoger beroep heeft appellant betoogd het niet eens te zijn met de overweging van de rechtbank ten aanzien van het verstrekken van periodieke loonopgaven aan het SFB en het niet toekennen van een proceskostenveroordeling. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat de rechtbank gedaagde ten onrechte niet heeft veroordeeld tot terugbetaling van de ten onrechte opgelegde boete.
De Raad is van oordeel dat appellant niet in zijn beroep tegen de aangevallen uitspraak kan worden ontvangen en overweegt daartoe, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 24 mei 2002, LJN AE4030, tevens gepubliceerd in USZ 2002/248, dat de rechter in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen is geroepen indien nog sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. In aanmerking genomen dat gedaagde in het verweerschrift heeft toegezegd de opgelegde boete te zullen crediteren, is er naar het oordeel van de Raad geen sprake meer van een geschil tussen partijen. In dit kader overweegt de Raad voorts dat, wat er ook zij van de grief van appellant dat hij wel degelijk periodieke loonopgaven heeft verstrekt aan het SFB, dit niet kan leiden tot het oordeel dat appellant belang heeft bij een inhoudelijke uitspraak van de Raad, nu de rechtbank voldoende gronden aanwezig heeft geacht om tot een vernietiging van het bestreden besluit te komen. De Raad acht dat belang ook niet gelegen in een veroordeling in de proceskosten aangezien appellant als natuurlijk persoon op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor een vergoeding van die kosten in aanmerking komt.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van appellant, wegens het ontbreken van processueel belang, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.
???. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2006.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Kovács.