ECLI:NL:CRVB:2006:AW2344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1650 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in kosten van woonvoorziening onder de WVG zonder medische noodzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin haar verzoek om een tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) werd afgewezen. Appellante had verzocht om de vervanging van haar geribbelde aanrechtbladen door gladde kunststof bladen en om extra keukenkastjes. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen medische noodzaak was voor deze voorzieningen, wat appellante in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak en verwijst naar de eerdere uitspraak van de rechtbank. Appellante voert aan dat zij door haar lichamelijke beperkingen niet in staat is om haar keuken goed te onderhouden en dat zij extra kastruimte nodig heeft. De Raad oordeelt dat de adviezen van Argonaut, die de medische situatie van appellante hebben beoordeeld, niet onzorgvuldig zijn tot stand gekomen. De Raad concludeert dat appellante voldoende functie in haar linkerhand heeft om met een natte spons haar aanrechtblad schoon te maken en dat er geen medische reden is voor extra kastruimte.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van appellante om een onafhankelijk deskundige te benoemen af. De Raad ziet geen aanleiding om de proceskosten te veroordelen. De uitspraak wordt gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing gezamenlijk nemen. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 19 april 2006.

Uitspraak

04/1650 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 17 februari 2004, WVG 03/469 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar (hierna: College).
Datum uitspraak: 19 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 8 maart 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellante heeft in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) op 29 oktober 2001 verzocht om een tegemoetkoming in de kosten van vervanging van haar geribbelde metalen aanrechtbladen door gladde kunststof aanrechtbladen, en in de kosten van de aanschaf van een aantal keukenkastjes, onder meer ter vervanging van drie planken. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft H.D. Engelen, verzekeringsarts in opleiding bij Argonaut, desgevraagd op
29 november 2001 een medisch advies uitgebracht. Blijkens dit advies zijn de gevraagde voorzieningen uit medisch oogpunt niet noodzakelijk. Hierop heeft het College bij besluit van 7 januari 2002 de gevraagde voorzieningen afgewezen op de grond dat geen sprake is van ergonomische belemmeringen in het gebruik van de keuken.
Appellante heeft tegen het besluit van 7 januari 2002 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft D. Verkade, arts bij Argonaut, op verzoek van het College op 4 februari 2003 opnieuw een advies uitgebracht. Naar aanleiding van dit advies heeft het College bij besluit van 4 maart 2003 het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 januari 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 4 maart 2003 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hiertoe heeft zij onder meer aangevoerd dat zij slechts zeer beperkte kracht in haar handen heeft, dat zij beperkingen aan de schouders heeft en dat zij onvoldoende kracht heeft om een geribbeld oppervlak schoon te houden. Voorts is het voor haar moeilijk om de planken schoon te houden terwijl dit wel noodzakelijk is nu de planken te veel stof vasthouden en appellante daarvoor allergisch is. Ten slotte is zij van mening dat het niet juist is dat in de bezwaarprocedure wederom door Argonaut, en niet door een daarvan onafhankelijk deskundige, advies is uitgebracht. Zij verzoekt om een nader onderzoek door een door de Raad te benoemen deskundige.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Blijkens de adviezen van Argonaut heeft appellante voldoende functie in haar linkerhand om met een natte spons een geribbeld aanrechtblad af te nemen. De wens van appellante om de planken in de keuken door kastjes te vervangen is volgens Argonaut reëel, maar er is geen medische reden waarom appellante meer kastruimte, naast de standaard aanwezige kastruimte in een keuken, nodig zou hebben dan een vergelijkbaar gezond persoon.
Met betrekking tot de grief van appellante over het tweede medisch onderzoek door een -andere- arts van Argonaut verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen en onderschrijft die overwegingen.
De Raad is voorts van oordeel dat de adviezen van Argonaut niet op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Blijkens het eerste advies is appellante op het spreekuur van H.D. Engelen geweest, die appellante lichamelijk heeft onderzocht en dossierstudie heeft verricht. Uit het tweede advies komt naar voren dat D. Verkade eveneens dossierstudie heeft verricht en bij appellante op huisbezoek is geweest. Daarnaast heeft Verkade drie keer bij de behandelend orthopeed om informatie verzocht, doch die heeft niet gereageerd.
De Raad is uit de door appellante verstrekte medische gegevens niet gebleken dat de adviezen van Argonaut inhoudelijk niet juist zijn. Uit de overgelegde verklaring van J. Peperkamp, neuroloog, komt weliswaar naar voren dat appellante ten gevolge van pijnklachten minder kracht heeft en dat zij niet goed in staat is om normale dagelijkse taken te verrichten, maar uit deze verklaring blijkt niet dat appellante als gevolg van krachtverlies in het geheel niet in staat is om met een vochtige doek haar geribbelde aanrechtblad stofvrij te houden. Dit blijkt naar het oordeel van de Raad evenmin uit de door appellante in hoger beroep overgelegde medische stukken nu de daarin vermelde gegevens enkel zien op de (behandeling van de) rugklachten van appellante.
Appellante heeft voorts niet aan de hand van medische stukken onderbouwd waarom zij is aangewezen op extra kastruimte ten behoeve van haar keukenspullen, naast de reeds in haar (standaard)keuken aanwezige kastruimte. In dat verband merkt de Raad op dat appellante blijkens de gedingstukken als gevolg van haar klachten niet meer zelf kookt, en dat zij haar maaltijden krijgt via “De Dillenburg”. Nog daargelaten dat van appellante in verband daarmee in redelijkheid verlangd zou kunnen worden dat zij tot herschikking van de in haar keuken aanwezige spullen overgaat is de Raad van oordeel dat, nu niet is gebleken van een medische noodzaak voor extra kastruimte naast de reeds aanwezige kasten, evenmin een medische noodzaak aanwezig is voor de vervanging van de - door appellante zelf aangebrachte - extra keukenplanken door een kast.
Tegen de achtergrond van het voorgaande is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding is voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige zoals door appellante is verzocht.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.I. ’t Hooft als voorzitter en R.M. van Male en G.M.T. Berkel-Kikkert als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) R.L. Rijnen.