ECLI:NL:CRVB:2006:AW2193
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- B.M. van Dun
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken belang in WW-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had op 24 maart 2005 het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het ging om de weigering van de WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op grond van verwijtbare werkloosheid. Appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Heek, stelde dat zijn WW-recht was ontstaan op 1 juni 2004, na de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met Global Paint Products B.V. per 1 mei 2004. De Raad oordeelde dat appellant sinds 1 juni 2004 in dienst was bij een nieuwe werkgever en derhalve niet meer werkloos was. Hierdoor was er geen belang meer bij een uitspraak op het hoger beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.
De Raad oordeelde verder dat het Uwv in zijn besluiten van 12 mei 2004 en 30 september 2004 ten onrechte had nagelaten de eerste werkloosheidsdag van appellant vast te stellen. Dit leidde tot de veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant, die werden begroot op € 644,--. Daarnaast werd bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 103,-- diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.A. Hoogeveen als voorzitter, en de leden B.M. van Dun en J. Riphagen, in aanwezigheid van griffier L. Karssenberg.