ECLI:NL:CRVB:2006:AW1870

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06-526 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een uitspraak inzake het gebruik van een handbewogen rolstoel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2006 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 16 augustus 2005. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn moeder, heeft verzocht om herziening van de uitspraak die betrekking had op zijn recht op een handbewogen rolstoel. Het verzoek om herziening is ingediend op 23 januari 2006, waarbij nadere stukken zijn ingezonden op 13 februari 2006. De behandeling vond plaats op 29 maart 2006, waarbij de moeder van verzoeker aanwezig was, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen niet verscheen.

De Raad overweegt dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij het niet eens is met het oordeel dat hij niet was aangewezen op het gebruik van een handbewogen rolstoel. De Raad heeft echter geoordeeld dat de ingediende stukken niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden, aangezien deze dateren van vóór de betrokken uitspraak en verzoeker daarmee bekend was of redelijkerwijs geacht kon worden daarmee bekend te zijn.

De Raad heeft het verzoek om herziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 april 2006.

Uitspraak

06/526 WVG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoeker),
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 augustus 2005, 03/2578 WVG, (hierna: betrokken uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeker
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 april 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft [moeder], de moeder van verzoeker, daartoe uitdrukkelijk gemachtigd zijnde, bij brief van 23 januari 2006 om herziening verzocht van de betrokken uitspraak. Bij brief van 13 februari 2006 zijn nadere stukken ingezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 29 maart 2006. Voor verzoeker is daar verschenen [moeder]. Het College is daar – met schriftelijke kennisgeving – niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad alleen, op verzoek van een partij, worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en
redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben
kunnen leiden.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met het in de betrokken uitspraak neergelegde oordeel dat hij ten tijde van belang naar objectief medische maatstaf niet was aangewezen op het gebruik van een handbewogen rolstoel. Ter ondersteuning van dit standpunt zijn nadere stukken ingezonden.
De Raad is van oordeel dat deze stukken niet kunnen worden aangemerkt als feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb aangezien zij alle dateren van vóór de betrokken uitspraak en verzoeker daarmee bekend was, dan wel redelijkerwijs geacht kon worden daarmee bekend te zijn. De omstandigheid dat
[moeder] stelt dat er problemen waren bij de overdracht van de zaak tussen de ingeschakelde advocaten en dat zij die stukken zelf niet heeft kunnen inzenden in verband met haar verhuizing naar [woonplaats], doet daaraan niet af, reeds omdat het daarbij gaat om omstandigheden die in de risicosfeer van verzoeker liggen.
In het vorenstaande ligt besloten dat het verzoek om herziening van de in betrokken uitspraak wordt afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006.
(get.) R.M. van Male.
(get.) M. Renden.
BKH 040406