ECLI:NL:CRVB:2006:AV9085

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-4568 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 44 van de WAO met terugwerkende kracht op uitkering

In deze zaak gaat het om de toepassing van artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de vraag of deze toepassing met terugwerkende kracht kan plaatsvinden. Appellant, die een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat zijn uitkering per 1 april 2000 zou worden herzien. Dit besluit was gebaseerd op de inkomsten die appellant had als lid van de provinciale staten. De rechtbank Leeuwarden had het beroep van appellant tegen het besluit van het UWV ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 10 februari 2006, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A. Nijboer. De Raad overweegt dat de rechtbank ten onrechte heeft gesteld dat het UWV op grond van artikel 36a van de WAO tot herziening diende over te gaan, aangezien dit artikel niet relevant was voor de zaak. De Raad benadrukt dat de reikwijdte van het bestreden besluit beperkt is tot artikel 44 van de WAO.

De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de toepassing van artikel 44 met terugwerkende kracht niet toelaatbaar is, tenzij de betrokkene wist of redelijkerwijs kon weten dat de inkomsten uit arbeid invloed hadden op de uitkering. In dit geval was appellant zich bewust van de invloed van zijn inkomsten op zijn uitkering, waardoor de Raad de aangevallen uitspraak bevestigt, zij het met verbetering van gronden. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. J. Brand als leden, met D.W.M. Kaldenhoven als griffier.

Uitspraak

05/4568 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 7 juli 2003 heeft gedaagde besloten dat de aan appellant naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 1 april 2000 onder toepassing van artikel 44 van die wet wordt uitbetaald als ware hij 65 tot 80% arbeidsongeschikt.
Bij besluit van 5 augustus 2004 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 juli 2003 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juni 2005 heeft de rechtbank Leeuwarden het beroep van appellant tegen het besluit van 5 augustus 2004 ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld op door zijn gemachtigde mr. A. Nijboer, werkzaam bij de ACP, bij beroepschrift aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben diverse schriftelijke reacties ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 10 februari 2006. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Nijboer. Zoals tevoren was aangekondigd, is gedaagde niet verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen. Naar zijn mening heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat gedaagde op grond van artikel 36a, eerste lid, onder b van de WAO verplicht was tot herziening van zijn WAO-uitkering per
1 april 2000. Appellant heeft immers, zo stelt hij, wel altijd melding gemaakt van zijn neveninkomsten.
Dienaangaande overweegt de Raad dat de rechtbank de aangevallen uitspraak ten onrechte mede heeft doen steunen op de overweging dat gedaagde op grond van artikel 36a, eerste lid, onder b van de WAO tot herziening diende over te gaan. Dat artikel is in dit geding namelijk niet aan de orde. De reikwijdte van het bestreden besluit is beperkt tot de toepassing van artikel 44 van de WAO.
Appellants stelling dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden aangezien hij altijd volledig opgave heeft gedaan van zijn politieke activiteiten en het daarmee verdiende inkomen is in dit geding evenmin relevant. De schending van de inlichtingenplicht maakte deel uit van het schorsingsbesluit en de daarop gevolgde bezwaar- en beroeps-procedure, maar speelt in het onderhavige geding geen enkele rol, nu het bestreden besluit, zoals gememoreerd, is beperkt tot de toepassing van artikel 44 van de WAO.
Toepassing van het Besluit herziening en intrekking uitkeringen is in dit - op artikel 44 van de WAO gebaseerde - geding evenmin aan de orde. De Raad verwijst in dit verband kortheidshalve naar zijn uitspraak van 25 juni 2004, LJN: AQ1958.
Aan de orde is thans alleen de vraag of de toepassing van artikel 44 van de WAO met terugwerkende kracht al dan niet toelaatbaar is.
Dienaangaande overweegt de Raad, zoals hij ook in zijn vorenbedoelde uitspraak heeft gedaan, dat het beginsel van de rechtszekerheid volgens zijn vaste jurisprudentie vergt dat de toepassing van de anticumulatiebepalingen met terugwerkende kracht op reeds uitbetaalde uitkeringen niet kan plaatsvinden. Dit beginsel lijdt echter uitzondering indien betrokkene wist, dan wel redelijkerwijs kon weten dat de inkomsten uit arbeid van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag dat daarvan wordt uitbetaald. Een dergelijke uitzonderingssituatie doet zich hier niet voor. Alleen al gelet op de hoogte van de vergoeding die appellant per
19 april 2000 ging genieten als lid van provinciale staten van Fryslân in relatie tot zijn maatmaninkomen, moet appellant geacht worden te hebben geweten dat die inkomsten niet zonder invloed op zijn uitkering konden blijven. De omstandigheid dat appellant een deel van zijn inkomsten aan de partij heeft afgedragen en een ander deel in het kader van zijn werkzaamheden als lid van provinciale staten heeft uitgegeven, is voor de toepassing van de WAO van generlei betekenis. Het gaat bij artikel 44 van de WAO om de inkomsten, niet om de uitgaven.
De Raad komt aldus tot dezelfde conclusie als de rechtbank, zodat de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking komt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.M.W. Kaldenhoven.
MH