ECLI:NL:CRVB:2006:AV9067

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/864 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening WAO-besluit zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellante had verzocht om terug te komen van een eerder genomen besluit van 14 september 1995, waarbij haar WAO-uitkering was herzien. De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 maart 2006 uitspraak gedaan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het bezwaar van appellante ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het besluit van 1995 te herzien. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat de bevindingen van haar psychiater, A.M.A. Groot, voldoende ruimte boden voor heroverweging. De Raad heeft deze argumenten echter niet overtuigend geacht en onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, met J. Janssen als voorzitter en J.W. Schuttel en J. Brand als leden. De griffier was M.H.A. Uri. De zitting vond plaats op 17 februari 2006, maar partijen waren niet verschenen.

Uitspraak

04/864 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 8 oktober 2001 heeft gedaagde afwijzend beslist op het verzoek van appellante om terug te komen van zijn besluit van 14 september 1995 waarbij de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 11 november 1995 is herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij besluit van 28 mei 2002 heeft gedaagde appellantes bezwaar tegen het besluit van 8 oktober 2001 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 januari 2004, reg.nr. 02/1401 WAO, heeft de rechtbank Arnhem appellantes beroep tegen het besluit van 28 mei 2002 ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld op de door haar gemachtigde mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 17 februari 2006, waar partijen – zoals tevoren was bericht – niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Appellante houdt in hoger beroep staande dat er, gelet op de bevindingen van de psychiater A.M.A. Groot, voldoende ruimte is om in het kader van de marginale toetsing te bepalen dat er aanleiding is om tot heroverweging van het besluit van
14 september 1995 over te gaan.
De Raad ziet de door appellante aangedragen argumenten geen doel treffen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden. De Raad kan de overwegingen waarop de rechtbank haar oordeel heeft doen steunen volledig onderschrijven en heeft daaraan niets toe te voegen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.H.A. Uri.
Gw