ECLI:NL:CRVB:2006:AV9062
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J.W. Schuttel
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant had aanvankelijk geen uitkering gekregen omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar werd hem een uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 17 februari 2006, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd werd door een medewerker van het Uwv.
De Raad overweegt dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige in beginsel gevolgd dient te worden. De Raad is van mening dat de gedaagde de belastbaarheid van appellant juist heeft ingeschat en dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, geschikt zijn voor appellant. De Raad vindt geen aanknopingspunten om te oordelen dat gedaagde zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet in staat zou zijn de functies te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de deskundige de belastbaarheid van appellant correct heeft beoordeeld. De grieven van appellant, die onder andere betrekking hebben op de geschiktheid van de functies en het vereiste opleidingsniveau, worden verworpen. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de deskundige in zijn beoordeling niet kan worden gevolgd op basis van sociale gronden, aangezien deze niet voortkomen uit een ziekte of gebrek in de zin van de WAO. Het hoger beroep faalt en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.