ECLI:NL:CRVB:2006:AV8702

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-1707 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsrecht en schending van inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die op 16 februari 2005 het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo ongegrond verklaarde. Het College had op 15 oktober 2003 het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 12 juni 2003 ongegrond verklaard, waarbij het recht op bijstand over de periode van 10 februari 1999 tot en met 31 december 1999 werd herzien en kosten van bijstand tot een bedrag van € 2.529,64 werden teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat het College terecht had vastgesteld dat appellant inkomsten uit arbeid had ontvangen, die hij niet had gemeld, en dat hij daarmee zijn inlichtingenverplichting had geschonden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het College op basis van de door de Belastingdienst verstrekte inkomstengegevens en de loongegevens die aan het College waren verstrekt, terecht had geconcludeerd dat appellant naast zijn bijstandsuitkering inkomsten had ontvangen. De Raad wees erop dat de enkele bewering van appellant dat hij slechts een bedrag van fl. 150,-- contant had ontvangen, onvoldoende was om tot een ander oordeel te komen. De Raad concludeerde dat het College op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) verplicht was om het recht op bijstand te herzien en de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen.

De Raad zag geen dringende redenen om van herziening of terugvordering af te zien, zoals door appellant was aangevoerd. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van griffier P.E. Broekman, en werd openbaar uitgesproken op 4 april 2006. De Raad besloot dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

05/1707 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 16 februari 2005, 03/1076 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter van zitting 21 maart 2006. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 12 juni 2003 heeft het College het recht op bijstand van appellant ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) over de periode van 10 februari 1999 tot en met 31 december 1999 herzien en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 2.529,64 teruggevorderd. Aan dit besluit heeft het College ten grondslag gelegd dat uit de door de Belastingdienst verstrekte inkomensgegevens is gebleken dat appellant over de periode in geding inkomsten heeft gehad uit werkzaamheden voor Timing Uitzendbureau B.V. en De Kabouter V.O.F. tot bedragen van respectievelijk
€ 361,-- en € 2.274,-- en dat van deze werkzaamheden en de verworven inkomsten daaruit geen mededeling is gedaan aan het College.
Bij besluit van 15 oktober 2003 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 12 juni 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 15 oktober 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat op grond van de door de Belastingdienst verstrekte inkomstengegevens en de nadien - voorzover mogelijk - aan het College verstrekte loongegevens het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant over de in geding zijnde periode naast de bijstandsuitkering inkomsten uit werkzaamheden heeft ontvangen. Voorts is de Raad niet gebleken dat het College de inkomsten onjuist heeft vastgesteld dan wel heeft verrekend. De enkele bewering van appellant dat hij slechts een bedrag van fl. 150,-- contant aan inkomsten heeft ontvangen van De Kabouter V.O.F. is onvoldoende om tot een andersluidend oordeel te komen. Door geen melding te maken van de hiervoor vermelde inkomsten heeft het College zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw heeft geschonden en dat ten gevolge hiervan tot een te hoog bedrag bijstand is verleend.
Dit betekent dat het College op grond van artikel 69, derde lid, aanhef en onder a, van de Abw, gehouden was het recht op bijstand te herzien. In hetgeen door appellant is aangevoerd ziet de Raad geen dringende redenen als bedoeld in artikel 69, vijfde lid, van de Abw, zodat het College niet bevoegd was geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien.
Met het voorgaande is tevens gegeven dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Abw, zodat het College gehouden was tot terugvordering van de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand over de periode in geding. In hetgeen door appellant is aangevoerd ziet de Raad geen dringende redenen als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw, zodat het College niet bevoegd was geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 april 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.E. Broekman.