ECLI:NL:CRVB:2006:AV8701
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de bijstandsuitkering van gedaagde, die woonachtig was in Tilburg. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg had op 13 oktober 2004 besloten om de bijstandsuitkering van gedaagde met ingang van 7 oktober 2004 te beëindigen, omdat er sprake zou zijn van een gezamenlijke huishouding met [naam partner]. Gedaagde had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door het College ongegrond verklaard. Gedaagde heeft zich vervolgens tot de rechtbank gewend, die de uitspraak van het College vernietigde en oordeelde dat de onderzoeksgegevens onvoldoende basis boden voor de conclusie dat er sprake was van wederzijdse zorg.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er aan de criteria voor een gezamenlijke huishouding, zoals vastgelegd in artikel 3, derde lid, van de Wet Werk en Bijstand (WWB), voldaan was. De Raad benadrukte dat zowel het gezamenlijke hoofdverblijf als de wederzijdse zorg essentieel zijn voor de vaststelling van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde en [naam partner] sinds 31 maart 1972 samenwoonden en dat er voldoende aanwijzingen waren voor wederzijdse zorg, zoals het delen van huishoudelijke taken en kosten.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter verworpen en geconcludeerd dat gedaagde geen zelfstandig recht op bijstand had, omdat zij als gehuwden moesten worden aangemerkt. De Raad heeft het beroep tegen het besluit van 11 november 2004 ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak vernietigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.