[appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2005, 03/5662 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 april 2006
Namens appellant heeft mr. R.S. Pot, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2006. Voor appellant is verschenen mr. Pot. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door F.H.W. Fris, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 16 april 2003 bij het College een aanvraag om een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) ingediend.
Op 24 april 2003 heeft een intake-gesprek plaats gevonden. Tijdens dit gesprek heeft appellant desgevraagd geen inlichtingen verschaft over de op het door hem opgegeven woonadres verblijvende personen en voorts geweigerd medewerking te verlenen aan het afleggen van een huisbezoek aansluitend aan het gesprek.
Bij besluit van 28 april 2003 heeft het College de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant onjuiste dan wel onvolledige informatie heeft verstrekt en heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een onderzoek naar zijn woon- en leefsituatie.
Bij besluit van 21 oktober 2003 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 28 april 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 65, eerste lid, van de Abw bepaalt dat de belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat de belanghebbende verplicht is aan burgemeester en wethouders desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Abw.
De Raad stelt vast dat appellant tijdens het intake-gesprek op 24 april 2003 heeft geweigerd vragen te beantwoorden met betrekking tot inwoning van personen op het door hem opgegeven adres. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er een redelijke grond was om na het intake-gesprek onmiddellijk een huisbezoek in de woning van appellant af te leggen omdat er met de eerdere huisbezoeken onvoldoende duidelijkheid was verschaft over zijn woon- en leefsituatie op en na 16 april 2003. Appellant is tijdens bedoeld gesprek van het voornemen tot het onmiddellijk afleggen van een huisbezoek op de hoogte gesteld. Tevens is hem meegedeeld dat het huisbezoek noodzakelijk was om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Voorts is de Raad niet gebleken van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De Raad kan zich verenigen met de overwegingen van de rechtbank ter zake.
In hetgeen in hoger beroep namens appellant is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen.
Gelet op het vorenstaande is de Raad van oordeel dat sprake is van schending van artikel 65, eerste en tweede lid, van de Abw, waardoor niet kan worden vastgesteld of appellant ten tijde hier van belang recht had op bijstand. Het College heeft daarom terecht de afwijzing van de in geding zijnde aanvraag gehandhaafd.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling tot schadevergoeding bestaat, gelet op het vorenstaande, geen grond. Het verzoek daartoe van appellant dient te worden afgewezen.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 april 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.