ECLI:NL:CRVB:2006:AV8692
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van niet feitelijk woonachtig zijn op opgegeven adres
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 31 mei 2005 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellant had op 15 oktober 2003 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw), waarbij hij aangaf in Amsterdam te wonen op een specifiek adres. Echter, na huisbezoeken door medewerkers van de sociale dienst op 28 november en 1 december 2003, concludeerde het College dat appellant niet feitelijk woonachtig was op het opgegeven adres. Dit leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag op 9 december 2003, omdat niet kon worden vastgesteld of hij voldeed aan de voorwaarden van de Abw.
Appellant ging in bezwaar tegen deze afwijzing, maar het College verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 13 april 2004. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de vraag waar iemand zijn woonadres heeft, moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De Raad stelde vast dat appellant niet de juiste en volledige informatie over zijn woonadres had verstrekt, wat essentieel is voor de verlening van bijstand.
De Raad was van mening dat het College terecht had geconcludeerd dat appellant niet daadwerkelijk woonachtig was op het opgegeven adres. Aangezien appellant geen duidelijkheid had verschaft over zijn woonsituatie, voldeed hij niet aan de inlichtingenverplichting zoals voorgeschreven in artikel 65 van de Abw. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld, en was de afwijzing van de aanvraag door het College gerechtvaardigd. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.