ECLI:NL:CRVB:2006:AV8692

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-4560 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van niet feitelijk woonachtig zijn op opgegeven adres

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 31 mei 2005 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellant had op 15 oktober 2003 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw), waarbij hij aangaf in Amsterdam te wonen op een specifiek adres. Echter, na huisbezoeken door medewerkers van de sociale dienst op 28 november en 1 december 2003, concludeerde het College dat appellant niet feitelijk woonachtig was op het opgegeven adres. Dit leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag op 9 december 2003, omdat niet kon worden vastgesteld of hij voldeed aan de voorwaarden van de Abw.

Appellant ging in bezwaar tegen deze afwijzing, maar het College verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 13 april 2004. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de vraag waar iemand zijn woonadres heeft, moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De Raad stelde vast dat appellant niet de juiste en volledige informatie over zijn woonadres had verstrekt, wat essentieel is voor de verlening van bijstand.

De Raad was van mening dat het College terecht had geconcludeerd dat appellant niet daadwerkelijk woonachtig was op het opgegeven adres. Aangezien appellant geen duidelijkheid had verschaft over zijn woonsituatie, voldeed hij niet aan de inlichtingenverplichting zoals voorgeschreven in artikel 65 van de Abw. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld, en was de afwijzing van de aanvraag door het College gerechtvaardigd. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

05/4560 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2005, 04/2215 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.H. Barwegen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Barwegen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door F.H.W. Fris, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 15 oktober 2003 een aanvraag om een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) ingediend. Appellant heeft opgegeven in Amsterdam te wonen op het adres [het adres], alwaar hij sinds 24 september 2003 in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. Vervolgens hebben twee medewerkers van de sociale dienst van de gemeente Amsterdam op 28 november 2003 en 1 december 2003 huisbezoeken afgelegd op het door appellant opgegeven adres. De bevindingen van deze huisbezoeken, zoals neergelegd in een tweetal rapportages van 3 december 2003 en 9 december 2003, zijn voor het College aanleiding geweest om bij besluit van 9 december 2003 de aanvraag af te wijzen op de grond dat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 65 van de Abw, waardoor niet kan worden vastgesteld of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7 van de Abw.
Bij besluit van 13 april 2004 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 9 december 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep het het besluit van 13 april 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient naar vaste rechtspraak te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat appellant ten tijde in geding niet daadwerkelijk woonachtig was op het door hem opgegeven adres [het adres]. De Raad kan zich met hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak ter zake heeft overwogen geheel verenigen.
De Raad is voorts met de rechtbank en het College van oordeel dat, nu appellant geen duidelijkheid omtrent zijn woonsituatie heeft verschaft, hij niet heeft voldaan aan de op hem ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw rustende inlichtingenverplichting. Hierdoor is het recht op bijstand ingevolge de Abw niet vast te stellen. Het College heeft de aanvraag van appellant om bijstand dan ook terecht afgewezen.
In hetgeen door appellant overigens is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 april 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.E. Broekman.