ECLI:NL:CRVB:2006:AV8561
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht
In deze zaak gaat het om een verzet dat is ingediend door de opposant tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 januari 2006. In die uitspraak werd het hoger beroep van de opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch niet ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor was dat het verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet binnen de gestelde termijn van vier weken was betaald. De opposant heeft vervolgens een verzetschrift ingediend, waarin hij zijn standpunt trachtte te onderbouwen.
De zitting vond plaats op 21 maart 2006, maar beide partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft de eerdere uitspraak heroverwogen en geconcludeerd dat er geen nieuwe argumenten zijn gepresenteerd die de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep kunnen weerleggen. De Raad benadrukt dat er geen aanwijzingen zijn dat de opposant niet in verzuim is geweest met betrekking tot de betaling van het griffierecht. Bovendien is niet gebleken dat de opposant gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om bijzondere bijstand aan te vragen voor de kosten van het griffierecht.
Op basis van deze overwegingen heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de opposant in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd gedaan door mr. G.A.J. van den Hurk, met mr. P.E. Broekman als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 23 maart 2006.