Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, voorzover betrekking hebbende op het jaar 1996. Naar haar oordeel is het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de CSV door gedaagde niet in acht genomen. Voor het overige heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten. Met betrekking tot de maaltijdvergoedingen heeft zij het volgende overwogen, waarbij appellante is aangeduid als eiseres en gedaagde als verweerder:
“ De rechtbank stelt vast dat eiseres de maaltijdvergoedingen in geld heeft verstrekt.
Op grond hiervan moet reeds worden geconcludeerd dat het beroep van eiseres op de toepasselijkheid van artikel 8 van de CSV en de daarop gebaseerde regelingen, niet kan slagen. Artikel 8 van de CSV heeft immers betrekking op loon in natura en daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De stelling van eiseres dat, nu zij niet over restaurantfaciliteiten beschikt, de door haar verstrekte maaltijdvergoedingen als loon in natura dienen te worden beschouwd, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders, aangezien deze stelling geen steun vindt in de toepasselijke wet- en regelgeving.
Voorts blijkt uit de wetsgeschiedenis bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de CSV dat uitgaven voor voeding en dranken in het algemeen strekken tot bevrediging van persoonlijke behoeften en alsdan behoren tot de sfeer van de inkomensbesteding. Vergoedingen van een werkgever voor deze uitgaven behoren dan ook als regel tot het loon. Het is aan de werkgever die zodanige vergoedingen verstrekt om aannemelijk te maken dat zich de uitzondering van art. 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de CSV voordoet, zoals bij overwerk het geval kan zijn.
In de brieven van 26 november 1996 en 5 februari 1997 heeft verweerders rechtsvoorganger aan eiseres medegedeeld dat met ingang van 1 januari 1997 het beleid wordt gehanteerd dat, indien een werknemer een werkdag van meer dan negen uren maakt, er sprake is van overwerk. Voorts wordt door verweerder het beleid gehanteerd dat, indien een werkgever bij overwerk een vast bedrag als maaltijdvergoeding verstrekt zonder overlegging van een factuur, een bedrag van fl.17,50 (€ 7,94) als onbelaste vergoeding wordt toegestaan. Indien de werkgever bij overwerk een maaltijdvergoeding op basis van een factuur verstrekt, is de toegestane onbelaste vergoeding het factuurbedrag minus de wettelijk vastgestelde besparingswaarde. De besparingswaarde dient als loon te worden aangemerkt.
De rechtbank is niet gebleken dat dit beleid kennelijk onredelijk dan wel anderszins rechtens onjuist te achten is.
Gelet op voornoemd beleid alsmede op het feit dat in de van toepassing zijnde Collectieve Arbeidsovereenkomst (hierna: CAO) is bepaald, dat de tijd die op een dag langer dan negen uren wordt gewerkt, aangemerkt wordt als overwerk, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er bij de 39% van de werknemers van eiseres waarvan tijdens een steekproef is gebleken dat zij maximaal negen uren hebben gewerkt, geen sprake was van overwerk. Verweerder heeft derhalve terecht de gehele door eiseres aan hen verstrekte maaltijdvergoedingen als loon aangemerkt.
Met betrekking tot de 61% van de werknemers van eiseres waarvan tijdens de steekproef is gebleken dat zij per (koopavond-)dag langer dan negen uren hebben gewerkt, stelt de rechtbank vast dat eiseres niet heeft bestreden dat zij bij het aan hen verstrekken van maaltijdvergoedingen geen rekening heeft gehouden met de wettelijk vastgestelde besparingswaarde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat deze besparingswaarden alsnog als loon moeten worden aangemerkt.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder ingevolge artikel 12, eerste lid, van de CSV verplicht was om de door eiseres alsnog verschuldigde premies ter zake van de door haar aan haar werknemers verstrekte maaltijdvergoedingen ambtshalve vast te stellen.
Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel faalt. De rechtbank is van oordeel dat het door verweerders rechtsvoorganger in de brieven van
26 november 1996 en 5 februari 1997 weergegeven beleid met betrekking tot het onbelast laten van (een gedeelte van) maaltijdvergoedingen voldoende helder uiteen is gezet. Bovendien volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat uit die brieven is af te leiden, dat het een en ander nog onduidelijk is en dat daarover nader overleg met haar zal worden gevoerd. Op de tweede bladzijde van de brief van
5 februari 1997 is immers uitsluitend aangegeven dat verweerder eiseres zal informeren omtrent een eventuele nieuwe vergoedingsregeling. Ten slotte bevatten voornoemde brieven geen ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging dat de door eiseres verstrekte maaltijdvergoedingen onbelast zijn.
Evenmin kan het beroep van eiseres op de eindheffingsregeling slagen, aangezien deze regeling per 1 januari 2001, en derhalve na de hier in geding zijnde periode, in werking is getreden.”.