ECLI:NL:CRVB:2006:AV7871

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6044 WWB + 04/6051 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag WWB-uitkering

In deze zaak hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, die op 29 oktober 2004 het beroep tegen het besluit van het dagelijkse bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân ongegrond heeft verklaard. Dit besluit betrof de aanvraag van appellanten voor een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), die niet in behandeling is genomen omdat de gevraagde gegevens niet zijn verstrekt. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 28 februari 2006, waarbij appellant in persoon is verschenen en gedaagde vertegenwoordigd was door F.B. Visser.

De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde op 17 mei 2004 heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat appellanten niet de benodigde gegevens hebben verstrekt. Dit besluit werd bevestigd door een tweede besluit op 15 september 2004, waarin het bezwaar van appellanten ongegrond werd verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat gedaagde terecht om aanvullende gegevens heeft verzocht, aangezien deze gegevens essentieel zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand.

De Raad heeft de argumenten van appellanten in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat zij onvoldoende inspanningen hebben geleverd om de gevraagde gegevens te verstrekken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat gedaagde bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, gezien de omstandigheden van de zaak. De Raad heeft daarom het hoger beroep verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/6044 WWB
04/6051 WWB
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], appellant, en [appellante], appellante, beiden wonende te [woonplaats],
en
het dagelijkse bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningen-rechter van de rechtbank Leeuwarden van 29 oktober 2004, reg.nr. 04/1098 WWB en 04/1118 WWB.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 28 februari 2006, waar appellant in persoon is verschenen mede namens appellante en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door F.B. Visser, werkzaam bij de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandig-heden.
Appellanten hebben op 1 maart 2004 een aanvraag ingediend om uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand. In het kader van de afhandeling van deze aanvraag heeft gedaagde appellanten bij brieven van 23 maart 2004 en 8 april 2004 verzocht vóór 5 april 2004 respectievelijk 26 april 2004 aanvullende gegevens te verstrekken omtrent de financiële situatie van appellant, waaronder gegevens met betrekking tot het vermogen van appellant ten tijde van zijn echtscheiding in 1999, het verloop van zijn vermogen nadien, de eigendom van onroerend goed in het buitenland en de waarde van zijn aandelen. Bij brief van 8 april 2004 is er tevens op gewezen dat de aanvraag niet zal worden behandeld indien de gegevens niet of niet volledig worden verstrekt. Appellant heeft bij brief van
11 april 2004 gedaagde meegedeeld dat hij de gevraagde stukken niet kan verstrekken.
Bij besluit van 17 mei 2004 heeft gedaagde met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen wegens het niet verstrekken van de gevraagde gegevens.
Bij besluit van 15 september 2004 heeft gedaagde het tegen het besluit van 17 mei 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank onder meer het beroep tegen het besluit van 15 september 2004 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voorzover daarbij het beroep tegen het besluit van 15 september 2004 ongegrond is verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is onder meer van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt die een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat gedaagde terecht om de hiervoor genoemde gegevens heeft verzocht, nu die gegevens onmiskenbaar van belang zijn om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. In dit verband heeft gedaagde zich - naar aanleiding van de daarover door appellanten in hoger beroep betrokken stelling - terecht op het standpunt gesteld dat hij wat de vermogenspositie van appellant in Omnytec BV betreft diende te beschikken over actuele gegevens en dat niet kon worden volstaan met overlegging van de jaarstukken 2001 van deze vennootschap. Vaststaat dat appellanten de gevraagde gegevens niet binnen de geboden hersteltermijn hebben overgelegd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant zich onvoldoende heeft ingespannen om de benodigde gegevens en bescheiden, waarover hij redelijkerwijs had kunnen beschikken, aan gedaagde te verstrekken. Daarbij verenigt de Raad zich met de overwegingen van de aangevallen uitspraak, die tot dat oordeel hebben geleid. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd brengt de Raad niet tot een ander oordeel.
Gedaagde was derhalve bevoegd om met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb de aanvraag van appellanten buiten behandeling te laten. Niet kan worden gezegd dat gedaagde onder de gegeven omstandigheden niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. C. van Viegen, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2006.
(get.) C. van Viegen.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
EK0803