ECLI:NL:CRVB:2006:AV7576
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- T.S.G. Staal
- M.C. Bruning
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en niet-ontvankelijkheid van hoger beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep ging tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het bestreden besluit, dat op 1 augustus 2003 werd genomen, verklaarde het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 29 november 2002 niet-ontvankelijk. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen sprake was van een verontschuldigbare termijnoverschrijding bij het indienen van bezwaar door appellant, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De gemachtigde van appellant heeft in de procedure aangevoerd dat het ziektebeeld van appellant niet goed is ingeschat en dat hij het voordeel van de twijfel moet krijgen. De bezwaarprocedure werd heropend, maar de Raad oordeelde dat appellant, gezien de gang van zaken, geen belang meer had bij een uitspraak op zijn hoger beroep. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad heeft tevens geoordeeld dat gedaagde, op basis van artikel 8:75 van de Awb, in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld. De kosten werden begroot op € 1.288,= voor verleende rechtsbijstand in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 28 maart 2006, waarbij de Raad ook bepaalde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het betaalde griffierecht van € 134,= aan appellant moest vergoeden.