ECLI:NL:CRVB:2006:AV6471

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/425 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van ziekengeld en tijdige melding van herstel door appellant

In deze zaak gaat het om de terugvordering van ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant, die sinds 31 januari 2002 een uitkering op basis van de Ziektewet ontving. Appellant werd op 9 juli 2003 door gedaagde geïnformeerd over een besluit dat betrekking had op zijn uitkering. De rechtbank Assen verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit op 15 januari 2004 ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, maar verscheen niet ter zitting op 5 oktober 2005, waar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. Th. Martens. Na heropening van het onderzoek vroeg de Raad om nadere inlichtingen, die op 24 oktober 2005 werden verstrekt. De zaak werd opnieuw behandeld op 8 februari 2006, wederom zonder de aanwezigheid van appellant.

De Raad overwoog dat appellant in de periode van 4 juni 2002 tot en met 28 juni 2002 bij Uitzendbureau Start had gewerkt, zonder dit aan het Uwv te melden. Dit leidde tot een besluit van 8 april 2003, waarin werd medegedeeld dat appellant geen recht had op ziekengeld vanwege deze inkomsten. Op 14 april 2003 werd appellant geïnformeerd over de terugvordering van ten onrechte betaalde ziekengelduitkering van € 819,56. Appellant had weliswaar een brief gestuurd waarin hij meldde dat hij weer was gaan werken, maar deze brief was ongedateerd en er waren geen aanwijzingen dat gedaagde deze eerder had ontvangen dan op 14 april 2003.

De Raad concludeerde dat appellant niet tijdig had gemeld dat hij hersteld was, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er waren geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de grieven van appellant niet voldoende onderbouwd waren. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep was om de aangevallen uitspraak te bevestigen, wat betekent dat de terugvordering van het ziekengeld door gedaagde rechtmatig was.

Uitspraak

04/425 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij brief van 9 juli 2003 is appellant vanwege gedaagde in kennis gesteld van een ten aanzien van hem genomen besluit (hierna: het bestreden besluit) ter uitvoering van de Ziektewet.
De rechtbank Assen heeft bij uitspraak van 15 januari 2004 (03/645 ZW) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant is op bij beroepschrift (met bijlagen) aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 5 oktober 2005, waar appellant niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. Th. Martens, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Na heropening van het onderzoek heeft de Raad zich tot de rechtbank gewend met een verzoek om nadere inlichtingen, welke bij brief van 24 oktober 2005 zijn verstrekt.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad van 8 februari 2006, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. Martens voornoemd.
II. MOTIVERING
De Raad stelt gelet op de door de griffier van de rechtbank bij brief van 24 oktober 2005 verstrekte informatie in de eerste plaats vast dat appellant, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:56 en 8:37 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ten minste drie weken tevoren bij aangetekend verzonden brief is uitgenodigd voor de zitting van de rechtbank van 4 december 2003.
De terzake opgeworpen grief van appellant treft dan ook geen doel.
De Raad heeft verder het volgende overwogen.
Appellant ontving sinds 31 januari 2002 een uitkering ingevolge de Ziektewet. Bij brief van 29 april 2002 heeft gedaagde aan appellant meegedeeld dat in verband met een op de uitkering gelegd beslag, deze uitkering met ingang van 22 april 2002 slechts gedeeltelijk werd uitbetaald.
Op 14 maart 2003 is van de zijde van gedaagde een Rapport uitkeringsfraude uitgebracht, waarin is vastgesteld dat appellant van 4 juni 2002 tot en met 28 juni 2002 bij Uitzendbureau Start had gewerkt, zonder hiervan aan het Uwv melding te hebben gemaakt.
Bij besluit van 8 april 2003 heeft gedaagde aan appellant meegedeeld, dat hij vanwege de inkomsten uit de werkzaamheden bij voormeld uitzendbureau met ingang van 4 juni 2002 geen recht had op ziekengeld.
Bij besluit van 14 april 2003 heeft gedaagde de over de periode van 4 juni 2002 tot en met 23 juni 2002 ten onrechte betaalde ziekengelduitkering ten bedrage van € 819,56 van appellant teruggevorderd.
Op 14 april 2003 heeft gedaagde van appellant een brief ontvangen met als bijlage een kopie van een ongedateerde brief, waarin hij meedeelde dat hij op 4 juni 2002 weer was gaan werken.
Gedaagde heeft op 15 april 2003 een bezwaarschrift van appellant ontvangen.
Bij het bestreden besluit heeft gedaagde de hiervoor vermelde besluiten van 8 april 2003 en 14 april 2003 gehandhaafd.
De rechtbank heeft de door appellant tegen het bestreden besluit aangevoerde grieven verworpen en daarbij – kort samengevat – overwogen:
?dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich wel tijdig bij gedaagde hersteld had gemeld;
?dat het bestreden besluit geen betrekking heeft op de door appellant gestelde verrekening van het teruggevorderde bedrag met uitkering over de maanden oktober tot en met december 2002;
?dat het bestreden besluit ook geen betrekking heeft op appellants bezwaar tegen de trage uitbetaling van de ziekengelduitkering.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft in grote lijnen de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Het beroepschrift van appellant bevat in wezen een herhaling van de in eerste aanleg opgeworpen grieven. De Raad ziet daarin echter geen aanleiding voor een ander oordeel.
Nu de hiervoor vermelde brief, waarbij appellant zijn werkhervatting aan gedaagde zou hebben gemeld, niet is gedateerd en er geen aanwijzingen zijn dat gedaagde deze – niet aangetekend verzonden – brief eerder dan 14 april 2003 heeft ontvangen, is niet komen vast te staan dat appellant zich tijdig hersteld heeft gemeld.
Gedaagde heeft verder bij verweerschrift in hoger beroep een aantal besluiten overgelegd onder meer betrekking hebbend op de invordering van in 1999 aan appellant onverschuldigd betaalde ziekengelduitkering. Voorzover appellants grieven inzake de verrekening van zijn uitkering met het teruggevorderde bedrag hierop betrekking hebben, gaan deze de omvang van dit geding te buiten. In de door appellant geschetste omstandigheden ziet de Raad voorts geen dringende reden, op grond waarvan gedaagde gehouden zou kunnen zijn van terugvordering af te zien.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van T.S.G. Staal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2006.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) T.S.G. Staal.