ECLI:NL:CRVB:2006:AV6471
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van ziekengeld en tijdige melding van herstel door appellant
In deze zaak gaat het om de terugvordering van ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant, die sinds 31 januari 2002 een uitkering op basis van de Ziektewet ontving. Appellant werd op 9 juli 2003 door gedaagde geïnformeerd over een besluit dat betrekking had op zijn uitkering. De rechtbank Assen verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit op 15 januari 2004 ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, maar verscheen niet ter zitting op 5 oktober 2005, waar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. Th. Martens. Na heropening van het onderzoek vroeg de Raad om nadere inlichtingen, die op 24 oktober 2005 werden verstrekt. De zaak werd opnieuw behandeld op 8 februari 2006, wederom zonder de aanwezigheid van appellant.
De Raad overwoog dat appellant in de periode van 4 juni 2002 tot en met 28 juni 2002 bij Uitzendbureau Start had gewerkt, zonder dit aan het Uwv te melden. Dit leidde tot een besluit van 8 april 2003, waarin werd medegedeeld dat appellant geen recht had op ziekengeld vanwege deze inkomsten. Op 14 april 2003 werd appellant geïnformeerd over de terugvordering van ten onrechte betaalde ziekengelduitkering van € 819,56. Appellant had weliswaar een brief gestuurd waarin hij meldde dat hij weer was gaan werken, maar deze brief was ongedateerd en er waren geen aanwijzingen dat gedaagde deze eerder had ontvangen dan op 14 april 2003.
De Raad concludeerde dat appellant niet tijdig had gemeld dat hij hersteld was, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er waren geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de grieven van appellant niet voldoende onderbouwd waren. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep was om de aangevallen uitspraak te bevestigen, wat betekent dat de terugvordering van het ziekengeld door gedaagde rechtmatig was.