ECLI:NL:CRVB:2006:AV5868
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van WAO-dagloon en wettelijke rente over nabetaling met betrekking tot gelijkheidsbeginsel
In deze zaak heeft betrokkene, vertegenwoordigd door mr. P.H.A. Brauer, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had op 6 juli 2004 een beslissing genomen over de vaststelling van het WAO-dagloon van betrokkene en de toekenning van wettelijke rente over nabetaling. Het bestuursorgaan, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft ook hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 30 januari 2006.
De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene in 1986 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is toegekend, waarbij het dagloon op f 162,06 is vastgesteld. Betrokkene heeft in 2002 verzocht om verhoging van het dagloon en om wettelijke rente over de nabetaling. Het bestuursorgaan heeft in 2003 een bedrag aan wettelijke rente toegekend, maar betrokkene was van mening dat het bestuursorgaan vanaf de oorspronkelijke toekenning wettelijke rente verschuldigd was, en heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel.
De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep van het bestuursorgaan niet-ontvankelijk is, omdat het bestuursorgaan erkende dat het besluit van 11 augustus 1986 onrechtmatig was. De Raad heeft het besluit van 19 januari 2006, dat betrekking had op de wettelijke rente, vernietigd omdat het bestuursorgaan verzuimd had rente op rente toe te kennen. De Raad heeft het bestuursorgaan veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 805,-- voor verleende rechtsbijstand. De Raad heeft bepaald dat het bestuursorgaan een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 8 juli 2003.