ECLI:NL:CRVB:2006:AV5645

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/4717 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van WAO-uitkering en heroverweging van besluiten

In deze zaak gaat het om de verlaging van de WAO-uitkering van gedaagde, die oorspronkelijk was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Op 15 april 2004 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) aan gedaagde meegedeeld dat haar uitkering ongewijzigd zou worden voortgezet. Echter, na een bezwaarprocedure heeft het UWV op 17 november 2004 besloten om de mate van arbeidsongeschiktheid te herzien naar 25 tot 35%, met ingang van 6 december 2004. Gedaagde heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 januari 2006, waarbij zowel appellant als gedaagde niet aanwezig waren. De Raad oordeelt dat het besluit van 17 november 2004 niet kan worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar, maar als een primair besluit. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het feitencomplex dat aan het besluit van 15 april 2004 ten grondslag ligt, verschilt van dat van het besluit van 17 november 2004. De Raad stelt vast dat het besluit van 17 november 2004 het resultaat is van een heroverweging van het eerdere besluit, mede op basis van een nieuw arbeidskundig onderzoek.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank 's-Gravenhage voor nadere behandeling. De Raad benadrukt dat de bezwaarschriftenprocedure bedoeld is om gebreken in de primaire besluitvorming te herstellen en dat nieuwe feiten en omstandigheden die naar voren komen, niet uitsluiten dat er sprake is van heroverweging van het primaire besluit. De uitspraak van de Raad is gedaan door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. J. Brand als leden, in aanwezigheid van griffier M.H.A. Uri.

Uitspraak

05/4717 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 15 april 2004 heeft appellant aan gedaagde medegedeeld dat haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, per 19 maart 2004 ongewijzigd wordt voortgezet.
Bij besluit van 17 november 2004 heeft appellant het bezwaar van gedaagde gegrond verklaard, het besluit van 15 april 2004 herroepen in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid wordt bepaald op 25 tot 35%, te effectueren per 6 december 2004.
Bij uitspraak van 5 juli 2005, kenmerk AWB 04/5479WAO, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage het beroep van gedaagde tegen het besluit van 17 november 2004 niet-ontvankelijk verklaard, een en ander met aanvullende beslissingen inzake de vergoeding van het door gedaagde betaalde griffierecht en haar proceskosten.
De rechtbank heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter behandeling als bezwaarschrift doorgezonden naar appellant.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 27 januari 2006. Appellant noch gedaagde is verschenen.
II. MOTIVERING
Gedaagde beschikte per 3 oktober 2001 over een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Bij besluit van 15 april 2004 heeft appellant gedaagde medegedeeld dat, gelet op de resultaten van verricht onderzoek, haar WAO-uitkering per 19 maart 2004 ongewijzigd wordt voortgezet.
Niet in geschil is dat aan dit besluit slechts een medische beoordeling ten grondslag ligt, waaruit blijkt dat sprake is van een op dat gebied ongewijzigde situatie.
In het kader van de behandeling van het door gedaagde tegen de beslissing van
15 april 2004 ingediende bezwaarschrift heeft appellant een arbeidskundig onderzoek doen verrichten.
Mede op basis van de resultaten van dit arbeidskundig onderzoek is appellant tot de opvatting gekomen dat indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35% is aangewezen. Bij besluit van 17 november 2004 heeft appellant deze indeling geëffectueerd per 6 december 2004, zijnde twee maanden en een dag na de aanzegging van de – door appellant geschikt geachte - functies aan gedaagde.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het besluit van 17 november 2004 niet kan worden aangemerkt als beslissing op bezwaar, maar dient te worden aangemerkt als een primair besluit waartegen geen beroep bij de rechtbank openstaat. Dit omdat het feitencomplex dat aan het primaire besluit van 15 april 2004 ten grondslag heeft gelegen een geheel ander is dan ten grondslag ligt aan het besluit aan 17 november 2004.
De Raad kan de rechtbank in dit oordeel niet volgen.
Voor de beantwoording van de vraag of het besluit van 17 november 2004 is aan te merken als een beslissing op bezwaar is niet doorslaggevend of aan de beslissing van
17 november 2004 een ander feitencomplex ten grondslag ligt dan aan de beslissing van 15 april 2004.
Beoordeeld dient te worden of het besluit van 17 november 2004 is te beschouwen als het resultaat van heroverweging van het besluit van 15 april 2004.
De bezwaarschriftenprocedure heeft mede tot doel gebreken in de primaire besluitvorming te herstellen. Eigen aan zo een procedure is, dat het noodzakelijk kan zijn alsnog onderzoek te verrichten. De omstandigheid dat uit zo een onderzoek nieuwe feiten en omstandigheden naar voren komen die een nieuw licht op het geschilpunt werpen heeft niet tot gevolg dat niet langer sprake is van heroverweging van het primaire besluit.
Bij besluit van 15 april 2004 heeft appellant vastgesteld dat gedaagde per 19 maart 2004 ongewijzigd recht heeft op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Bij de voorbereiding van de beslissing op het door gedaagde tegen het besluit van
15 april 2004 ingediende bezwaar is appellant tot de opvatting gekomen, dat aan het besluit van 15 april 2004 ten onrechte geen arbeidskundig onderzoek ten grondslag ligt. Appellant heeft zo een onderzoek alsnog laten verrichten.
Beslissend op het door gedaagde ingediende bezwaar heeft appellant bij besluit van
17 november 2004 – mede op basis van de resultaten van het arbeidskundig onderzoek – zijn besluit van 15 april 2004 heroverwogen en is hij tot de opvatting gekomen dat dit besluit niet juist was. Bij besluit van 17 november 2004 heeft appellant alsnog de in zijn visie juiste mate van arbeidsongeschiktheid van gedaagde vastgesteld.
Het besluit van 17 november 2004 is mitsdien het resultaat van heroverweging van het besluit van 15 april 2004.
De omstandigheid dat aan het besluit van 17 november 2004 mede een nieuw arbeidskundig onderzoek ten grondslag ligt ontneemt aan het besluit niet het karakter van een beslissing op bezwaar.
De omstandigheid dat om redenen van zorgvuldigheid de ingangsdatum waarop een en ander wordt geëffectueerd verschuift naar een latere datum dan de datum waarop de primaire beslissing ziet leidt evenmin tot het oordeel dat niet langer sprake is van heroverweging van het primaire besluit.
De Raad wijst er volledigheidshalve ten slotte nog op dat bezwaren van inhoudelijke aard tegen het besluit van 17 november 2004 niet van invloed kunnen zijn op het antwoord op de vraag of een besluit als een beslissing op bezwaar is aan te merken.
Het beroep van appellant slaagt mitsdien. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Aangezien het geding naar het oordeel van de Raad nadere behandeling door de rechtbank behoeft, acht de Raad het gewenst de zaak met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beroepswet terug te wijzen naar de rechtbank ’s-Gravenhage.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak ter verdere behandeling terug naar de rechtbank ’s-Gravenhage.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.H.A. Uri.
Gw