ECLI:NL:CRVB:2006:AV5545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5148 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet tijdig beslissen op bezwaar en export van Wajong-uitkering naar Duitsland

In deze zaak heeft appellant, die sinds 1988 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had op 15 september 2003 geoordeeld dat het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van appellant gegrond was en had gedaagde opgedragen om binnen vier weken een beslissing te nemen. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag om zijn Wajong-uitkering te exporteren naar Duitsland, waar hij tijdelijk zou verblijven voor studie. Gedaagde had in een eerdere brief aangegeven dat de uitkering ongewijzigd zou blijven, maar appellant verzocht om export van zijn uitkering naar Duitsland.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat de beslissing op bezwaar inmiddels binnen de gestelde termijn was genomen. Hierdoor was het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad overwoog dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet meer tot een gunstiger resultaat kon leiden, aangezien gedaagde inmiddels had besloten dat appellant met behoud van uitkering in Duitsland kon verblijven tot 15 augustus 2004. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen, wat betreft de proceskosten.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan op 10 maart 2006, waarbij de Raad ook opmerkte dat er nog een lopende procedure was bij de rechtbank Amsterdam over de rechtmatigheid van de intrekking van de Wajong-uitkering bij verhuizing naar een andere lidstaat. Dit kan van belang zijn voor de aanspraak van appellant op zijn Wajong-uitkering in de toekomst.

Uitspraak

03/5148 Wajong
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], Duitsland, appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 15 september 2003, nrs. 03/470 en 03/775 Wajong, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de Raad nog diverse brieven doen toekomen.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op
27 januari 2006, waar partijen – gedaagde met voorafgaand bericht – niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant ontvangt sedert 2 september 1988 een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, aanvankelijk krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en sedert 1 januari 1998 ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). In maart 2002 heeft appellant aan gedaagde medegedeeld dat hij in verband met studieredenen een kamer in Duitsland zal betrekken. Sedertdien verblijft appellant in Duitsland. Bij brief van 4 juli 2002 is aan appellant medegedeeld dat besloten is zijn uitkering als gevolg van zijn voorgenomen vestiging in Duitsland ongewijzigd te laten. Bij brieven van 19 februari 2003 en 3 maart 2003 heeft appellant aan gedaagde verzocht zijn uitkering te mogen exporteren naar Duitsland. Bij brief van 7 april 2003 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 19 februari 2003. Vervolgens heeft appellant bij schrijven van 21 mei 2003 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift van 7 april 2003. Bij beslissing van 7 augustus 2003 heeft gedaagde besloten dat appellant gedurende een jaar in Duitsland kan verblijven (niet wonen) met behoud van uitkering. Bij verzoekschrift van 25 augustus 2003 heeft appellant aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo verzocht om ter zake van het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 7 april 2003 een voorlopige voorziening te treffen.
Bij de aangevallen uitspraak van 15 september 2003 heeft de voorzieningenrechter het beroep van appellant tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift van 7 april 2003 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Daarbij is gedaagde opgedragen alsnog binnen vier weken na die uitspraak een beslissing op het bezwaarschrift van appellant van 7 april 2003 te nemen en aan appellant bekend te maken.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij schrijven van 14 oktober 2003 hoger beroep ingesteld. Hierbij heeft appellant onder andere aangevoerd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak niet op al zijn grieven en verzoeken is ingegaan. Voorts heeft appellant de Raad verzocht zijn zaak betreffende de export van zijn Wajong-uitkering in de vorm van een prejudiciële vraag voor te leggen aan het Hof van Justitie te Luxemburg.
Bij besluit van 13 oktober 2003 heeft gedaagde het bezwaar van appellant gegrond verklaard en voorts medegedeeld dat hem op grond van het vertrouwensbeginsel toestemming wordt verleend met behoud van uitkering in Duitsland te verblijven tot 15 augustus 2004.
De Raad overweegt als volgt.
Bij de uitspraak van 15 september 2003 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing vernietigd en opdracht gegeven tot het nemen van een beslissing op bezwaar binnen vier weken na de uitspraak. Niettemin heeft appellant daartegen hoger beroep ingesteld. De Raad is van oordeel dat appellant geen in rechte te honoreren belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak nu dit niet tot een gunstiger resultaat zou kunnen leiden. De Raad heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat de in opdracht van de rechtbank genomen beslissing op bezwaar binnen de door die rechtbank gestelde termijn van vier weken is genomen en bekendgemaakt. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Ter voorlichting van appellant merkt de Raad nog het volgende op.
Uit de gedingstukken is de Raad gebleken dat gedaagde op 23 juli 2004 het besluit heeft genomen dat de uitkering van appellant ingevolge de Wajong na 15 augustus 2004 wordt beëindigd. Dit besluit ligt thans nog ter beoordeling voor bij de rechtbank Amsterdam in afwachting van de beantwoording van de door die rechtbank en de Centrale Raad van Beroep aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg voorgelegde prejudiciële vragen inzake de rechtmatigheid van de intrekking van de Wajong-uitkering bij verhuizing naar een andere lidstaat (zie LJN nrs: AT3171 en AT9540). De beantwoording van deze vragen kan ook voor appellants aanspraak op Wajong-uitkering van belang zijn.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries als voorzitter en mr. H.J. Simon en mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2006.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) P.H. Broier.
MR