ECLI:NL:CRVB:2006:AV5118
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- J.W. Schuttel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en proceskostenveroordeling
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak die voortvloeit uit een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 3 april 2002, waarin de uitkering van appellante werd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft op 17 december 2003 het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van het Uwv vernietigd, waarbij het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.
Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.J. de Jonge, heeft hoger beroep ingesteld tegen de proceskostenveroordeling. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 25 november 2005, waarbij de advocaat van appellante en een vertegenwoordiger van het Uwv aanwezig waren. De Raad oordeelt dat het hoger beroep zich beperkt tot de proceskostenveroordeling en dat er geen termen zijn voor vergoeding van de kosten in hoger beroep. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en verwijst het geding dat betrekking heeft op het besluit van 16 december 2004 terug naar de rechtbank Rotterdam voor verdere behandeling.
De Raad concludeert dat de kosten voor de rapportages van de adviseurs niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat niet is aangetoond dat deze kosten ten laste van appellante komen. De Raad benadrukt dat de eventuele proceskostenvergoeding aan de gemachtigde van appellante zou toekomen, die deze vergoeding wil aanwenden voor de reïntegratie van arbeidsongeschikten.