ECLI:NL:CRVB:2006:AV5112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4438 REA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding kosten opleiding op basis van arbeidsmarktperspectief

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om gedaagde een vergoeding te verstrekken voor de kosten van een opleiding tot psychosociaal counselor. De zaak is ontstaan na een besluit van het UWV op 9 augustus 2001, waarin werd gesteld dat gedaagde met haar reeds gevolgde opleidingen al een goede toegang tot de arbeidsmarkt had. Gedaagde heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 11 december 2001. Gedaagde heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Assen, die op 30 juli 2003 het beroep gegrond verklaarde en het UWV opdroeg een nieuw besluit te nemen.

In hoger beroep heeft het UWV de uitspraak van de rechtbank bestreden. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden in deze zaak zorgvuldig gewogen. De Raad oordeelde dat het UWV onvoldoende gemotiveerd was afgeweken van het advies van Arbeidsintegratie Drenthe, dat had geadviseerd om de opleiding te vergoeden. De Raad concludeerde dat gedaagde, ondanks haar eerdere opleidingen, niet voldoende perspectief had op de arbeidsmarkt en dat het UWV niet had aangetoond dat gedaagde met haar huidige kwalificaties een reële kans had op werk.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het UWV in de proceskosten van gedaagde, die zijn vastgesteld op € 322,--. Tevens werd bepaald dat het UWV een griffierecht van € 422,-- moest betalen. De uitspraak benadrukt het belang van een goede motivering bij besluiten over vergoedingen voor opleidingen en de noodzaak om rekening te houden met de werkelijke kansen van gedaagden op de arbeidsmarkt.

Uitspraak

03/4438 REA
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding appellant in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 30 juli 2003, reg.nr. 02/77 REA.
Namens gedaagde heeft mr. H. Koelewijn, advocaat te Woerden, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft daarop bij brief van 16 oktober 2003 gereageerd, op welke brief gedaagde op 13 november 2003 heeft gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van 25 januari 2006, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door
mr. E.F. de Roy van Zuydewijn, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Gedaagde is - met voorafgaand bericht - niet verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft Arbeidsintegratie Drenthe verzocht advies uit brengen over de vraag of gedaagde met toepassing van
artikel 22 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) in aanmerking kan komen voor een vergoeding van de kosten verbonden aan de vierjarige deeltijdopleiding tot psychosociaal counselor. Arbeidsintegratie Drenthe heeft in haar advies van 20 juni 2001 geconcludeerd dat gedaagde na het voltooien van de opleiding psychosociaal counselor een beduidend grotere kans maakt op het verkrijgen van werk en dat de investering in deze scholing op termijn kan leiden tot een grotere mate van arbeidsgeschiktheid van gedaagde. Zij heeft daarom appellant geadviseerd de gevraagde voorziening te verstrekken.
Bij besluit van 9 augustus 2001 heeft appellant geweigerd gedaagde in aanmerking te brengen voor een vergoeding van de kosten van deze opleiding op de grond dat gedaagde met de reeds door haar gevolgde opleidingen al een goede toegang tot de arbeidsmarkt heeft.
Bij besluit van 11 december 2001 heeft appellant het bezwaar van gedaagde tegen het besluit van 9 augustus 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - het beroep van gedaagde tegen het besluit van 11 december 2001 gegrond verklaard, dat besluit wegens een motiveringsgebrek vernietigd en appellant opdracht gegeven een nieuw besluit op het bezwaar van gedaagde te nemen.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Appellant is op grond van artikel 22, eerste en tweede lid, van de Wet REA zoals dat ten tijde in geding luidde, bevoegd aan een arbeidsgehandicapte een voorziening in de vorm van opleiding toe te kennen, indien deze voorziening strekt tot behoud of herstel van de arbeidsgeschiktheid of de arbeidsgeschiktheid bevordert.
Appellant heeft ter zitting van de Raad aangegeven dat de arbeidsdeskundige gebruik heeft gemaakt van de in de Arbeidskundige richtlijn REA-werkvoorzieningen voorziene mogelijkheid om advies in te winnen, in dit geval bij Arbeidsintegratie Drenthe.
Niettegenstaande het positieve advies van Arbeidsintegratie Drenthe heeft appellant de voorziening geweigerd op de grond dat gedaagde met haar vooropleiding en aanvullende opleiding al voldoende toegang heeft tot de arbeidsmarkt.
De Raad ziet in de beschikbare gegevens geen steun voor dit standpunt van appellant. Gedaagde heeft vaak maar tevergeefs gesolliciteerd. Het reïntegratiebedrijf Kliq heeft op 27 november 2001 aan appellant medegedeeld dat het zeer moeilijk is gebleken gedaagde duurzaam in passend en betaald werk te plaatsen en dat men eigenlijk voor haar geen mogelijkheden meer ziet.
De Raad kan zich dan ook verenigen met de conclusie van de rechtbank dat appellant onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van het advies van Arbeidsintegratie Drenthe van 20 juni 2001 en dat voorts niet is komen vast te staan dat gedaagde met de door haar gevolgde opleiding reeds een reëel perspectief op de arbeidsmarkt heeft.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Ter voorlichting van gedaagde merkt de Raad nog op dat het oordeel van de Raad niet met zich brengt dat appellant bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar gehouden is de door gedaagde gevraagde opleiding te vergoeden. De Raad acht het niet uitgesloten dat appellant tot de conclusie komt dat het vergoeden van een langdurige en relatief kostbare opleiding op grond van overwegingen van beleidsmatige aard niet aangewezen is.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep, begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag van € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht wordt geheven van € 422,--.
Aldus gegeven door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. G.T.M. Berkel-Kikkert en mr. H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2006.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) M. Renden.