ECLI:NL:CRVB:2006:AV3983

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4777 ABP
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake arbeidsongeschiktheid en pensioenkeuring

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2006 uitspraak gedaan over het verzoek van verzoekster om herziening van een eerdere uitspraak van 20 november 2003. Verzoekster, die in het verleden was afgekeurd voor haar functie als studentendecaan, had verzocht om herziening op basis van nieuwe feiten en omstandigheden. De Raad heeft vastgesteld dat verzoekster in eerdere procedures al argumenten had ingebracht die nu opnieuw werden aangevoerd, en dat deze argumenten geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid vormden zoals bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat verzoekster niet had voldaan aan de voorwaarden voor herziening, aangezien de aangevoerde feiten en omstandigheden reeds bekend waren tijdens de eerdere procedure. De Raad heeft het verzoek om herziening dan ook afgewezen, en er waren geen termen aanwezig om proceskosten toe te kennen. De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten voor het herzien van onherroepelijke uitspraken en bevestigt de strikte toepassing van de regels omtrent herziening.

Uitspraak

04/4777 ABP
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,
om herziening van de uitspraak van de Raad van 20 november 2003, nr. 01/3845 ABP.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verzoekster heeft bij brieven van 28 juli en 29 oktober 2004 verzocht om herziening van bovenvermelde uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP, in de uitspraak van 20 november 2003 en hierna aangeduid als gedaagde, is op het verzoekschrift gereageerd.
Bij diverse brieven en faxberichten heeft verzoekster hierop nog een reactie gegeven en nadere stukken ingezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 19 januari 2006, waar namens verzoekster is verschenen R. Jacobs. Namens gedaagde is verschenen P.C.M. Satijn, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
1.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als in artikel 8:88 van de Awb bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
2.1. Bij besluit van 29 oktober 1991 heeft de directieraad van het ABP, rechtsvoorganger van gedaagde, verzoekster, overeenkomstig de resultaten van een in oktober 1990 ter zake aangevraagde pensioenkeuring, blijvend ongeschikt verklaard voor haar betrekking als studentendecaan bij de [naam Stichting] te [vestigingsplaats] voor 22,8 uren per week.
In maart 1995 heeft verzoekster verzocht haar arbeidsongeschiktheid te beoordelen op 1 oktober 1979, zijnde de datum waarop zij in deeltijd is gaan werken, welk verzoek is afgewezen omdat niet was voldaan aan de in het vigerende beleid gestelde voorwaarde dat de urenvermindering moet hebben plaatsgevonden minder dan 5 jaar voor de aanvraag van de pensioenkeuring voor de gereduceerde betrekking.
2.2. Bij beslissing van 9 augustus 2000 heeft gedaagde deze afwijzing in stand gelaten. Daartoe is overwogen dat bij verzoekster in de periode van 1978 tot 1985 weliswaar geen sprake is geweest van enig ziekte-inzicht maar dat dit in de periode daarna wel het geval is geweest, zodat zij toen niet langer in de onmogelijkheid heeft verkeerd een pensioen-keuring op de datum van de urenvermindering in 1979 aan te vragen. Voorzover daarover twijfel bestond is beslist dat dit niet ten voordele van verzoekster kan strekken nu zij heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een nader medisch onderzoek.
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 28 mei 2001, reg. nr. AWB 00/10455 ABP dat besluit vernietigd onder overweging onder meer, dat op basis van de door verzoekster overgelegde informatie van haar huisarts J. Blom en de haar behandelend psycholoog drs. G.C.J. Blondelle mag worden aangenomen dat verzoekster eerst vanaf 30 oktober 1990, zijnde de datum waarop zij een aanvraag voor een pensioenkeuring heeft ondertekend, over het vereiste ziekte-inzicht beschikte.
2.3. Bij de onherroepelijk geworden uitspraak waarvan thans herziening wordt gevraagd heeft de Raad die door gedaagde aangevochten uitspraak in hoger beroep vernietigd. De Raad heeft daartoe overwogen dat het gedaagde vrij stond alsnog te beoordelen of sprake was van zodanige bijzondere omstandigheden dat afwijking van het gehanteerde beleid geboden was. Gelet op de nog bestaande twijfel omtrent het bij verzoekster bestaande ziekte-inzicht sedert 1985, aangezien de voorhanden informatie van Blondelle betrekking had op de periode daarvóór, kon gedaagde naar het oordeel van de Raad het standpunt innemen dat er reden was voor het laten verrichten van een nader medisch onderzoek en heeft gedaagde, nu verzoekster hieraan niet wenste mee te werken, op goede gronden geoordeeld dat dit niet ten voordele van verzoekster kan strekken.
3. De Raad ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van door verzoekster aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, die de Raad aanleiding geven over te gaan tot herziening van zijn uitspraak van 20 november 2003. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Verzoekster stelt - kort samengevat - dat ook in de periode vanaf 1985 bij haar elk ziekte-inzicht heeft ontbroken. Ter staving van haar stelling heeft verzoekster een groot aantal stukken en verschillende (aanvullende) verklaringen overgelegd, waaronder verklaringen van psycholoog Blondelle en de voormalig adviserend geneeskundige Balder. Voorts heeft verzoekster als nieuw feit aangevoerd dat zij zich destijds op aandringen van de haar behandelend psycholoog niet aan een psychiatrisch onderzoek heeft kunnen onderwerpen.
3.2. Naar het oordeel van de Raad behelzen de argumenten van verzoekster - wat er overigens van zij - geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid als hiervóór bedoeld. Het betreft immers argumenten die betrekking hebben op aspecten die in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan thans herziening wordt verzocht reeds bekend waren en in die procedure ook - in essentie - al door verzoekster naar voren zijn gebracht dan wel naar voren hadden kunnen worden gebracht.
3.3. De door verzoekster ingebrachte aanvullende verklaringen en hetgeen verzoekster verder nog ter ondersteuning van het verzoek om herziening heeft aangevoerd, kunnen om dezelfde reden geen doel treffen. Het betreft ook hier feiten en omstandigheden die verzoekster reeds ten tijde van de oorspronkelijke procedure bekend hadden kunnen zijn en die door haar dan wel namens haar door haar toenmalige raadsman destijds als beroepsgrond hadden kunnen worden aangevoerd.
3.4. Derhalve moet worden geoordeeld dat niet is voldaan aan de in artikel 8:88 van de Awb gegeven maatstaven voor herziening van een onherroepelijke uitspraak. Het verzoek om herziening dient dan ook te worden afgewezen.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2006.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.J.W. Loots.