[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 juli 2004, nr. AWB 03/1151 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend en zijn desgevraagd nadere stukken toegezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 19 januari 2006, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door R. de Roo, werkzaam bij KPMG FlexSourcing.
1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is als leerkracht werkzaam in het onderwijs. In de zomer van 2001 heeft hij ter herstel van diverse, volgens appellant van oorsprong ontbrekende, elementen een uitgebreide tandheelkundige behandeling ondergaan, welke op grond van de particuliere ziektekostenverzekering van appellant niet voor vergoeding in aanmerking kwam. De reden daarvoor was volgens appellant dat niet werd voldaan aan de vereisten dat de behandeling plaatsvond in een universitair of daarmee gelijkgesteld centrum en een benadering in teamverband en/of bijzondere deskundigheid vereiste.
1.2. Medio 2002 heeft appellant bij gedaagde, in het bijzonder met het oog op de kosten voor tandheelkundige hulp, een aanvraag ingediend ter verkrijging van een tegemoetkoming op grond van de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekspersoneel (hierna: de Z.v.o.o.-regeling) in de ziektekosten van hem en zijn gezin over de periode juli 2001 tot en met juni 2002.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 5 februari 2003 heeft gedaagde zijn eerder genomen afwijzende besluit gehandhaafd. Daartoe is, kort gezegd, het volgende overwogen. In artikel 5 van het Besluit uitvoering Z.v.o.o.-regeling worden het Vergoedingenbesluit particulier verzekerden en het Uitvoeringsbesluit vergoedingen particulier verzekerden van overeenkomstige toepassing verklaard op de vergoedingenlijst als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Z.v.o.o.-regeling. Het bepaalde in laatstgenoemde besluiten vormt, aldus gedaagde, het zogeheten Standaardpakket. Volgens de verzekeringsvoorwaarden van het Standaardpakket kunnen de kosten voor tandheelkundige zorg in bijzondere gevallen in aanmerking worden genomen, indien sprake is van nader omschreven lichamelijke aandoeningen. Aangezien het Standaardpakket daarnaast als voorwaarde stelt dat recht op vergoeding uitsluitend bestaat indien de behandeling een benadering in teamverband en/of bijzondere deskundigheid vereist, aan welk vereiste in dit geval niet wordt voldaan, kunnen de kosten van appellants tandheelkundige behandelingen volgens gedaagde niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van de tegemoetkoming ingevolge de Z.v.o.o.-regeling. Dat deze nadere voorwaarde niet wordt genoemd in de mede namens gedaagde uitgegeven brochure “Vergoedingenlijst Sectorale Regelingen ziektekostenverzekering overheidspersoneel 2002” acht gedaagde niet doorslaggevend, aangezien aan die brochure geen rechten kunnen worden ontleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van 5 februari 2003 ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Ingevolge artikel 1 van de Z.v.o.o.-regeling heeft de betrokkene die in voldoende mate is verzekerd tegen het risico van ziektekosten naar de regelen van dat besluit recht op een tegemoetkoming in te zijnen laste blijvende ziektekosten van zichzelf en van zijn medebetrokkenen. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Z.v.o.o.-regeling wordt onder “te zijnen laste blijvende ziektekosten” onder meer verstaan de kosten van geneeskundige verzorging, indien en voor zover die voorkomen op een vergoedingenlijst, door gedaagde nader vast te stellen, met inachtneming van de daarbij aan te geven beperkingen.
3.2. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat ingevolge artikel 5 van het Besluit uitvoering Z.v.o.o.-regeling het Vergoedingenbesluit particulier verzekerden (hierna: het Vergoedingenbesluit) en het Uitvoeringsbesluit vergoedingen particulier verzekerden (hierna: het Uitvoeringsbesluit) moeten worden beschouwd als de vergoedingenlijst als waarvan sprake is in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Z.v.o.o.-regeling. Dit betekent dat voor het berekenen van de tegemoetkoming alleen de kosten van die verrichtingen in aanmerking dienen te worden genomen die in het Vergoedingenbesluit of het Uitvoeringsbesluit zijn opgenomen. De verwijzing die gedaagde in het bestreden besluit heeft gemaakt naar de voorwaarden van het zogeheten Standaardpakket is niet juist te achten, aangezien in de Z.v.o.o.-regeling, anders dan in bijvoorbeeld artikel 7 van de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel, geen verwijzing naar een overeenkomst van standaardverzekering voorkomt.
3.3. De Raad heeft voorts geconstateerd dat het Vergoedingenbesluit en het Uitvoeringsbesluit, zoals deze luidden ten tijde hier van belang, voor de situatie waar appellant een beroep op doet, te weten dat sprake is van een bijzondere aangeboren of verworven tandheelkundige afwijking als bedoeld in artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit, niet als nadere vereiste stellen dat de behandeling een benadering in teamverband en/of bijzondere deskundigheid vereist.
3.4. De rechtbank heeft hierin evenwel geen beletsel gezien gedaagdes afwijzing vanwege het niet voldoen aan laatstbedoeld vereiste juist te achten, aangezien artikel 7, eerste lid, van de Z.v.o.o.-regeling volgens de rechtbank niet imperatief is bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank komt gedaagde ten aanzien van de vergoeding van de in het Vergoe-dingenbesluit en het Uitvoeringsbesluit opgenomen verrichtingen een discretionaire bevoegdheid toe. Dit, door gedaagde overigens niet onderschreven, oordeel van de rechtbank wordt door de Raad niet gedeeld. Gelet op de tekst van de betrokken bepaling gelezen in samenhang met artikel 5 van voornoemd Besluit uitvoering Z.v.o.o.-regeling zijn de voorwaarden zoals deze zijn gesteld in het Vergoedingenbesluit en het Uitvoeringsbesluit in dezen bepalend te achten en komt gedaagde niet de bevoegdheid toe aanvullende beperkende voorwaarden te stellen.
3.5. Uit het vorenstaande volgt dat de door gedaagde gehanteerde afwijzingsgrond niet strookt met het bepaalde in artikel 7 van de Z.v.o.o.-regeling, zodat het bestreden besluit wegens strijd met dat artikel voor vernietiging in aanmerking komt en derhalve door de rechtbank ten onrechte in stand is gelaten. Gedaagde zal opnieuw op het bezwaar van appellant dienen te beslissen. De Raad merkt daarbij alvast op dat het zorgvuldigheids-beginsel met zich brengt dat gedaagde aanvullende medische informatie aan appellant dan wel, na daartoe verkregen toestemming van appellant, aan diens tandarts vraagt, indien gedaagde de door appellant in het geding gebrachte medische verklaring van zijn tandarts niet toereikend zou achten om het verzoek van appellant inhoudelijk te kunnen beoordelen.
4. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 322,- wegens rechtsbijstand en € 8,46 wegens reiskosten en in hoger beroep tot een bedrag van € 17,66 wegens reiskosten, derhalve in totaal € 348,12.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 5 februari 2003;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de Raad is overwogen;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 348,12, te betalen door de Staat der Nederlanden;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 321,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2006.