ECLI:NL:CRVB:2006:AV3830

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6161 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WAZ-uitkering en de ingangsdatum daarvan

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAZ-uitkering aan appellant, die een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft aangevraagd na een ongeval op 29 november 1995. Appellant heeft op 5 februari 2000 een aanvraag ingediend voor een WAZ-uitkering, maar de ingangsdatum is door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld op 5 februari 1999. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft de ingangsdatum niet vervroegd. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 20 januari 2006. Appellant is in persoon verschenen, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door R. Zaagsma van het Uwv. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een bijzonder geval zoals bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de WAZ, dat zou rechtvaardigen dat de uitkering met meer dan één jaar terugwerkende kracht wordt verleend. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder zijn gezondheidsproblemen die hem zouden hebben verhinderd om eerder een aanvraag in te dienen, beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts een ander, maar niet onbegrijpelijk standpunt heeft ingenomen.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is op 24 februari 2006 openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de Raad, met de griffier aanwezig. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept het belang van tijdige aanvragen voor uitkeringen.

Uitspraak

03/6161 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Amsterdam op 7 november 2003 tussen partijen onder nummer AWB 02/1423 WAZ gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend waarop appellant schriftelijk heeft gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 januari 2006, waar appellant in persoon is verschenen, en waar namens gedaagde is verschenen R. Zaagsma, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant heeft op 5 februari 2000 een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsonge- schiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) aangevraagd ter zake van op 29 november 1995 ingetreden arbeidsonge- schiktheid. Bij besluit van 26 maart 2001 is appellant met ingang van 5 februari 1999 in aanmerking gebracht van een WAZ-uitkering. Ondanks het daartegen gerichte bezwaar heeft gedaagde bij het thans bestreden besluit van 5 juli 2001 de ingangsdatum van de WAZ-uitkering niet vervroegd.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij het standpunt van gedaagde onderschreven dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de WAZ om met meer dan één jaar terug werkende kracht uitkering te verlenen.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Met juistheid heeft de rechtbank aangegeven dat van een bijzonder geval als hier bedoeld met name kan worden gesproken, indien een verzekerde ter zake van een verlate aanvraag redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.
De in dit kader van belang zijnde vraag of appellant voldoende inzicht in zijn ziekte had en in zijn daaruit voortvloeiende beperkingen tot het verrichten van arbeid beantwoordt de Raad bevestigend. Op 29 november 1995 is appellant tijdens een schaatstraining een ongeval overkomen waardoor hij enkele dagen in coma is geraakt en waarvan hij nog steeds de (ernstige) restgevolgen ondervindt. Als diagnose is gesteld neurastheniform beeld na een contusio cerebri. Appellant heeft na het ongeval een jaar lang geen (enkele) werkzaamheden als zelfstandig vioolhandelaar, gespecialiseerd verzekerings-tussenpersoon en taxateur van violen kunnen verrichten. Met hulp heeft appellant een schadeclaim ingediend bij de (verzekeraar van de) veroorzaker van het ongeval. In september 1998 heeft hij tevens (eveneens met hulp) een beroep gedaan op de ongevallenpolis van de Koninklijke Nederlandse Schaatsbond. De op 29 november 1997 door appellant schriftelijk opgemaakte en op 29 mei 1999 bijgestelde balans van de door hem ondervonden gevolgen van het ongeval, geeft blijk van inzicht in zijn ziekte en de belangrijkste daaruit voortvloeiende beperkingen.
Appellant heeft zich er voorts op beroepen dat zijn gezondheidstoestand hem verhinderde eerder dan op 5 februari 2000 een aanvraag in te dienen. De hierover geraadpleegde verzekeringsarts heeft gemotiveerd een ander standpunt ingenomen. Dat oordeel is concludent en bij het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden niet onbegrijpelijk. Een andersluidend medisch oordeel blijkt, anders dan appellant meent, niet uit de stukken; de appellant behandelende neuroloog heeft zich hierover niet uitgelaten.
De aangevochten uitspraak komt zodoende voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.P. Mulder.