ECLI:NL:CRVB:2006:AV3383

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2371 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zijn werkzaamheden als autopoetser heeft gestaakt vanwege gezondheidsklachten. Appellant ontving aanvankelijk een uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar deze werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) herzien naar 15 tot 25% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellant tegen deze herziening ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat zijn beperkingen niet correct waren ingeschat en dat hij niet in staat was de hem voorgehouden functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep benoemde psychiater B.J. van Eyk als deskundige om de belastbaarheid van appellant te onderzoeken. In zijn rapport bevestigde Van Eyk dat appellant, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad oordeelde dat de herziening van de uitkering op een juiste beoordeling berustte en dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand had gelaten. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om het oordeel van de deskundige te betwisten en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in het kader van arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van de belastbaarheid van appellanten. De Raad oordeelde dat de grieven van appellant niet slagen en dat de herziening van de WAO-uitkering terecht was doorgevoerd.

Uitspraak

03/2371 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 27 maart 2003, nummer 02/572 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 18 juli 2005 heeft de Raad de psychiater B.J. van Eyk als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Deze deskundige heeft op 6 oktober 2005 aan de Raad rapport uitgebracht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 januari 2006, waar appellant niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. Y.P.J. Derksen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Appellant heeft op 1 februari 1999 zijn werkzaamheden als autopoetser gestaakt in verband met diverse klachten, die door hemzelf worden toegeschreven aan het werken met schadelijke chemicaliën. Met ingang van 31 januari 2000 is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 9 oktober 2001 heeft gedaagde appellants uitkering ingevolge de WAO met ingang van 19 september 2001 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij het bestreden besluit van 13 februari 2002 heeft gedaagde dit besluit na bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank heeft appellants beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
De Raad overweegt als volgt.
De herziening van appellants uitkering met ingang van 19 september 2001 berust op een beoordeling volgens welke appellant met inachtneming van de voor hem geldende, aan ziekte of gebrek toe te schrijven beperkingen in staat is een aantal gangbare functies te vervullen en daarin een inkomen te verdienen, dat in vergelijking met zijn maatmaninkomen een verlies aan verdiencapaciteit oplevert van 15 tot 25%.
Namens appellant is bestreden dat gedaagde hierbij van de juiste beperkingen van appellant is uitgegaan. Appellant is van mening dat hij meer beperkt is en dat hij op de datum in geding niet in staat was de hem voorgehouden functies te vervullen.
De Raad heeft aanleiding gezien de psychiater Van Eyk als deskundige te benoemen. Aan deze deskundige is verzocht appellant te onderzoeken en aan de hand van de bevindingen bij dit onderzoek en de zich onder de gedingstukken bevindende gegevens te beoordelen of voor appellant de juiste beperkingen voor het verrichten van arbeid in aanmerking zijn genomen en of appellant op de datum in geding in staat was de door gedaagde genoemde functies te vervullen.
In zijn rapport van 6 oktober 2005 is de deskundige Van Eyk tot een bevestigende beantwoording van deze vragen gekomen. De Raad ziet geen aanleiding dit oordeel van de deskundige voor onjuist te houden en maakt dit tot het zijne.
De Raad concludeert derhalve dat gedaagde appellants belastbaarheid op de datum in geding niet heeft overschat en dat appellant op die datum in staat was de aan de door gedaagde geselecteerde functies verbonden werkzaamheden te verrichten.
De grieven van appellant slagen aldus niet. Nu de Raad voorts, mede bezien in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ook overigens geen aanleiding heeft om het bestreden besluit rechtens niet juist te achten, volgt uit het vorenoverwogene dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak komt dus voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2006.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) P.H. Broier.
BKH