ECLI:NL:CRVB:2006:AV3299

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-2478 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor begeleiding bij therapie op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2006 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag van eiseres voor begeleiding bij therapie, op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiseres, geboren in 1934 en woonachtig in Israël, is een vervolgde en uitkeringsgerechtigde. In het verleden zijn haar knieklachten erkend als verband houdend met haar vervolging. Eiseres had eerder vergoedingen ontvangen voor kosten van behandelingen en reizen naar een kuuroord in Tiberias aan de Dode Zee. De aanvraag voor begeleiding bij de balneotherapie werd echter afgewezen door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat deze voorziening niet als medisch noodzakelijk of medisch-sociaal wenselijk werd beschouwd.

De Raad heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 19 januari 2006 was eiseres niet aanwezig, maar verweerster was vertegenwoordigd. De Raad overwoog dat er geen medische noodzaak was aangetoond voor de gevraagde begeleiding, en dat eiseres zich binnenshuis redde, maar buitenshuis begeleiding nodig had. De Raad concludeerde dat de hotelvoorzieningen voldoende ondersteuning zouden bieden voor eiseres tijdens haar verblijf in het kuuroord.

De Raad merkte op dat de medische gegevens niet voldoende bewijs boden voor de stelling dat eiseres zonder begeleiding niet in staat zou zijn gebruik te maken van de haar verstrekte voorziening. De Raad vond het standpunt van verweerster, dat het hotel waar eiseres verbleef in staat was om de nodige begeleiding te bieden, niet onredelijk. De uitspraak benadrukt het belang van medische noodzaak en de rol van voorzieningen in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.

Uitspraak

05/2478 WUV
[eiseres], wonende te [woonplaats] (Israël)
U I T S P R A A K
in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats] (Israël), eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 3 maart 2005, kenmerk JZ/I/70/2005/0108, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom zij het met de bestreden besluiten niet eens is.
Verweerster heeft een verweerschrift gediend.
Eiseres heeft de Raad vervolgens bij brief van 13 december 2005, met bijlagen, haar reactie op dat verweer toegezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 19 januari 2006, waar eiseres, met voorafgaand bericht, niet is verschenen en waar verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1934, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. In het verleden is aanvaard dat de knieklachten van eiseres in het door de Wet vereiste verband staan met haar vervolging.
Bij besluit van 5 januari 2000 is aan eiseres op grond van artikel 20 van de Wet vergoeding toegekend van onder meer de kosten van de door haar behandelend arts voorgeschreven badkuur in Tiberias aan de Dode Zee gedurende tweemaal twee weken per jaar in de jaren 1999 tot en met 2003, alsmede van de kosten van heen- en terugreis per auto of taxi, een en ander zoals nader in dat besluit is omschreven.
Bij besluit van 20 januari 2004 is deze voorziening opnieuw verstrekt voor de jaren 2004 tot en met 2008.
De aanvraag van eiseres van 19 januari 2004 om een voorziening ter zake van begeleiding bij de balneotherapie heeft verweerster bij besluit van 18 mei 2004, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, afgewezen op de grond dat deze voorziening in verband met de uit de vervolging voortvloeiende klachten van eiseres niet medisch noodzakelijk of medisch-sociaal wenselijk is.
Verweerster heeft daarbij overwogen dat niet gebleken is dat eiseres op grond van haar klachten is aangewezen op deze voorziening, dat haar bovendien reeds een vervoersvoorziening per taxi is toegekend en dat, naar het oordeel van verweerster, het hotel geacht wordt begeleiding te bieden.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep door eiseres is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Uit de stukken blijkt dat verweerster met betrekking tot een voorziening als hier in geding het uitgangspunt hanteert dat een medische noodzaak voor begeleiding bij de reis en gedurende het verblijf tijdens de kuurbehandeling aanwezig kan worden geacht, indien er fysieke beperkingen zijn met betrekking tot het uitvoeren van ADL-functies of indien er zowel ten aanzien van de reis naar als het verblijf in het kuuroord aanzienlijke beperkingen met betrekking tot de mobiliteit zijn.
De Raad acht dit geen onredelijke toepassing van artikel 20 van de Wet.
De Raad is uit de stukken niet gebleken dat er bij eiseres sprake is van fysieke beperkingen met betrekking tot het uitvoeren van ADL-functies. Uit het de aanvraag begeleidende sociaal rapport van maart 2004 komt naar voren dat eiseres zich binnenshuis redt, maar buitenshuis, waar de kans op struikelen groot is, begeleiding nodig heeft. Gelet op de omstandigheid dat aan eiseres vergoeding is verleend van de kosten van heen- en terugreis naar het kuuroord per auto of taxi is voorts niet in geschil dat eiseres wel aanzienlijke beperkingen heeft met betrekking tot de mobiliteit waar het de reis betreft.
Het beroep spitst zich dan ook toe op de vraag of eiseres aanzienlijke beperkingen met betrekking tot de mobiliteit heeft ten aanzien van het verblijf in het kuuroord zelf op grond waarvan haar kosten van begeleiding op grond van artikel 20 van de Wet dienen te worden vergoed.
Eiseres heeft in beroep - kort gezegd - aangevoerd dat de begeleiding is bedoeld om haar te ondersteunen tijdens het verblijf in het kuuroord, zodat zij onder meer niet zal uitglijden en dat het een misvatting van verweerster is dat het hotelpersoneel aan elke hotelgast voldoende individuele begeleiding kan verschaffen naar het bad en terug en op ieder door de hotelgast gewenst moment.
Zij wijst erop dat de Commissie van Onderzoek inzake bezwaarschriften te Jerusalem heeft geadviseerd begeleiding als medisch noodzakelijk te aanvaarden en verwijst voorts ter ondersteuning van haar beroep naar de uitspraak van de Raad van 21 september 2000, nr. 99/632 WUV, in een vergelijkbare zaak.
Het standpunt van verweerster betreffende de begeleiding tijdens de therapie is ontleend aan eerder door haar verkregen informatie omtrent een kuuroord in Tiberias aan de Dode Zee, waaruit is gebleken dat alle benodigde faciliteiten worden geboden aan personen die minder mobiel zijn en derhalve tijdens therapie begeleiding nodig hebben. Met verweerster is de Raad van oordeel dat, gelet op het feit dat de doelgroep van de hier aan de orde zijnde kuuroorden - ter zitting is meegedeeld dat eiseres ook andere kuuroorden dan die in Tiberias bezoekt - veelal juist bestaat uit mensen met bewegingsbeperkingen, mag worden aangenomen dat het hotel waar eiseres verblijft in de nodige begeleiding zal voorzien.
Aan het vorenstaande doet dan ook niet af de informatie van de eiseres behandelend arts Hertzfeld van 8 januari 2004, van de orthopedisch chirurg dr. N. Ron of het oordeel van de Commissie van Onderzoek inzake bezwaarschriften te Jerusalem. Die informatie komt er immers slechts op neer dat begeleiding bij balneotherapie wordt geadviseerd, omdat door de verergering van de knieklachten de mobiliteit van eiseres verder is afgenomen zodat zij bij het lopen hulp/begeleiding nodig heeft ook bij het afleggen van korte afstanden. Dat is een gegeven dat door verweerster niet wordt betwist.
De Raad merkt tenslotte op dat, nu moet worden geconstateerd dat de voorhanden medische gegevens onvoldoende steun bieden voor de vaststelling dat eiseres zonder begeleiding buiten staat is gebruik te maken van de haar verstrekte voorziening ter zake van balneotherapie, het geval van eiseres in zoverre niet is te vergelijken met de situatie die aan de orde was in de jurisprudentie waarnaar zij heeft verwezen. Immers, dat eiseres buiten de therapie-uren in vele verrichtingen bijstand behoeft in een mate die de normale hotelfaciliteiten te boven gaat, is de Raad uit de ter beschikking staande medische gegevens niet gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit niet slaagt. Het beroep tegen dit besluit dient ongegrond te worden verklaard.
Gelet op al het vorenstaande en in aanmerking genomen dat de Raad geen aanleiding ziet verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in proceskosten, wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2006.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.