ECLI:NL:CRVB:2006:AV3269

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-4859 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg aanvraag vergoeding kosten reis naar Indonesië door burger-oorlogsslachtoffer

In deze zaak gaat het om een vervolgaanvraag van een burger-oorlogsslachtoffer, geboren in 1933 in het voormalige Nederlands-Indië, die een vergoeding verzoekt voor de kosten van een reis naar Indonesië. Deze aanvraag is ingediend bij de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, naar aanleiding van een eerder besluit van 7 januari 2004, waarin de aanvraag was afgewezen. De eiser stelt dat de reis noodzakelijk is voor de herbeleving van oorlogsgebeurtenissen en om afscheid te nemen van zijn geboorteland, aangezien hij Indonesië destijds moest verlaten vanwege politieke activiteiten.

De verweerster heeft de aanvraag afgewezen op basis van medische adviezen, die aangeven dat de reis niet plaatsvindt ter afronding van een psychotherapeutisch behandelplan. De Centrale Raad van Beroep heeft in eerdere uitspraken aangegeven dat deze benadering van verweerster niet onjuist of onredelijk is, gezien de aard van de gevraagde voorziening en de daarmee gemoeide kosten. De Raad heeft vastgesteld dat eiser niet onder behandeling was voor zijn psychische klachten, waardoor niet voldaan is aan de vereisten voor de toekenning van de gevraagde voorziening.

De Raad heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor vernietiging van het bestreden besluit, en dat dit besluit in rechte kan standhouden. De Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. C.G. Kasdorp als voorzitter, en de leden mr. G.L.M.J. Stevens en mr. F.J.L. Pennings, in aanwezigheid van griffier J.P. Schieveen, en werd openbaar uitgesproken op 2 maart 2006.

Uitspraak

05/4859 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 30 maart 2004, kenmerk JZ/I/70/2004, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft eiser beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft eiser uiteengezet waarom hij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 19 januari 2006. Daar is eiser niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiser, geboren in 1933 in het voormalige Nederlands-Indië, op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet.
In oktober 2003 heeft eiser bij verweerster een vervolgaanvraag ingediend om toekenning van een vergoeding ter zake van de kosten verbonden aan een reis, met begeleiding, naar Indonesië. Eiser heeft aangegeven dat hij die reis wenst te maken in verband met herbeleving van de hem overkomen oorlogsgebeurtenissen en het afscheid kunnen nemen van zijn geboorteland aangezien hij destijds vanwege politieke activiteiten Indonesië moest verlaten.
Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 7 januari 2004, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de - aan medische adviezen ontleende - grond dat de reis niet plaatsvindt ter afronding van een psychotherapeutisch behandelplan.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Gezien de aard van de gevraagde voorziening acht verweerster een vergoeding op grond van artikel 32 van de Wet slechts mogelijk indien voor de reis een strikt medische noodzaak aanwezig is. Een dergelijk noodzaak acht verweerster slechts aanwezig indien wordt voldaan aan richtlijnen die zij hanteert ten aanzien van therapeutische reizen, te weten:
a. er is sprake van onverwerkt verdriet, onverwerkte rouw en/of gevoelens van machteloosheid en vernedering die het leven ziekelijk beïnvloeden, en
b. het bezoek dient als (hiërarchisch) eindpunt van een therapeutisch behandelproces, en
c. er is voorafgaande aan de reis een behandelplan, en
d. na afloop van de reis vindt een evaluatie plaats.
De Raad heeft reeds meermalen uitgesproken een dergelijke benadering van verweerster, gelet op de aard van de gevraagde voorziening en de daarmee gemoeide kosten, in zijn algemeenheid niet onjuist of onredelijk te achten.
Op grond van de voorhanden gegevens, waaronder het door eiser ingevulde vragenformulier, stelt de Raad vast dat niet is gesteld noch is gebleken dat eiser vanwege zijn psychische klachten onder behandeling was, zodat geen sprake is van een reis die plaatsvindt in het kader van een psychotherapeutische behandelplan.
Naar oordeel van de Raad is dan ook niet voldaan aan de voor de toekenning van de gevraagde voorziening door verweerster gestelde vereisten. In hetgeen door eiser is gesteld behoefde verweerster geen aanleiding te zien om van haar gedragslijn af te wijken. Verweerster heeft dan ook terecht en op goede gronden geweigerd eiser ingevolge de Wet een vergoeding voor de onderwerpelijke reis te verlenen.
Gezien het voorgaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit in rechte kan standhouden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2006.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.