ECLI:NL:CRVB:2006:AV3264

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06-53 WAO-VV en 06-54 WAO-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met termijnoverschrijding griffierecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet. Het verzoeker, wonende in Marokko, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De gemachtigde van verzoeker, mr. S. Karkache, had op 6 april 2004 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 22 maart 2004 was gedaan. Op 1 januari 2006 verzocht verzoeker om een voorlopige voorziening, maar het griffierecht was niet tijdig voldaan.

De voorzieningenrechter heeft in zijn motivering aangegeven dat, volgens de Beroepswet, een griffierecht door de griffier wordt geheven en dat de termijn voor betaling van het griffierecht twee weken bedraagt. Verzoeker was herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht te betalen, maar heeft dit niet gedaan. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is voldaan. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak van de voorzieningenrechter is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek om voorlopige voorziening.

Uitspraak

06/53 WAO-VV en 06/54 WAO-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats] (Marokko), verzoeker,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. INLEIDING
Namens verzoeker heeft mr. S. Karkache, advocaat te Rotterdam, bij schrijven van 6 april 2004 hoger beroep ingesteld tegen een door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 22 maart 2004, onder de nummers 04/156 en 04/157 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij schrijven van 1 januari 2006 is verzocht om toepassing van het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb.
II. MOTIVERING
Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In het eerste lid van artikel 23 van de Beroepswet is bepaald dat door de griffier een griffierecht wordt geheven. Artikel 22, vierde lid, van de Beroepswet is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden twee weken bedraagt.
Bij schrijven van 12 januari 2006 is de gemachtigde van verzoeker erop gewezen dat hij ter zake van het ingediende verzoek een griffierecht van € 103,-- is verschuldigd, welk bedrag binnen twee weken na dagtekening van die brief dient te zijn voldaan.
Het verschuldigde bedrag is binnen die termijn niet ontvangen.
Bij aangetekende brief van 26 januari 2006 is de gemachtigde van verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is hem meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na dagtekening dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel per kas dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om voorlopige voorziening.
Ook binnen voornoemde termijn is het griffierecht niet voldaan.
De datum waarop het griffierecht door de Raad is ontvangen is 8 februari 2006.
Vastgesteld wordt dat verzoeker het griffierecht niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. Niet gebleken is dat dit verzuim hem niet valt aan te rekenen.
Bovenstaande leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk moet worden verklaard onder toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2006.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.