ECLI:NL:CRVB:2006:AV3117
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Terecht niet-ontvankelijk verklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding en risico van niet-aangetekende verzending
In deze zaak gaat het om de vraag of de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) terecht het bezwaar van gedaagde niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens termijnoverschrijding. Gedaagde had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 13 mei 2003, waarbij een onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de Ziektewet van € 307,86 werd teruggevorderd. Het UWV verklaarde het bezwaar op 17 maart 2005 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift pas in oktober 2004 was ontvangen, terwijl gedaagde stelde dat zij het bezwaarschrift op 20 mei 2003 had verzonden.
De rechtbank Middelburg oordeelde in een eerdere uitspraak dat het UWV het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank stelde dat het aan de indiener van een bezwaarschrift is om de tijdige indiening aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door middel van een bewijs van aangetekende verzending. Echter, in dit geval waren er diverse administratieve fouten gemaakt door het UWV, en het dossier van gedaagde was meerdere keren zoekgeraakt. Hierdoor was de rechtbank van mening dat de bewijslast niet bij gedaagde lag.
In hoger beroep voerde het UWV aan dat gedaagde het bezwaarschrift niet aangetekend had verzonden, waardoor zij het risico liep geen bewijs van verzending te kunnen leveren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het UWV niet kon volstaan met de ontkenning van ontvangst van het bezwaarschrift. De Raad concludeerde dat gedaagde, door het bezwaarschrift niet aangetekend te verzenden, zelf verantwoordelijk was voor het bewijs van verzending. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.