ECLI:NL:CRVB:2006:AV2729
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- G. van der Wiel
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Vaststelling dagloon en toekenning van ZW-uitkeringen op basis van WW en dienstverband
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de vaststelling van het dagloon en de toekenning van twee Ziektewet (ZW) uitkeringen aan gedaagde, die ook een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving. De Raad heeft het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 11 augustus 2004 behandeld. De rechtbank had het beroep van gedaagde gegrond verklaard en het besluit van het Uwv vernietigd, omdat er geen basis was voor het in aanmerking nemen van een referteperiode van 13 weken bij de vaststelling van het dagloon.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van het Uwv in hoger beroep beoordeeld. Het Uwv had gesteld dat de referteperiode van 13 weken wel degelijk in aanmerking genomen kon worden, gezien de wisselende urenomvang van het dienstverband van gedaagde bij [naam werkgever]. De Raad oordeelde dat de berekeningswijze van het Uwv in overeenstemming was met het dervingsbeginsel dat ten grondslag ligt aan de Dagloonregelen. De Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden, omdat de argumenten van het Uwv steekhoudend waren.
De Raad heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter fungeerde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 januari 2006. De zaak betreft belangrijke juridische principes met betrekking tot de vaststelling van daglonen en de toepassing van de WW en ZW-regelgeving, en heeft implicaties voor de berekening van uitkeringen in situaties van wisselende werkuren.