ECLI:NL:CRVB:2006:AV2428

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2687 WW + 05/7041 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van een WW-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 25 maart 2004, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) werd afgewezen. Appellante, vertegenwoordigd door mr. F.A.K.J. de Roock, heeft hoger beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank. Gedaagde, het UWV, heeft een verweerschrift ingediend en aanvullende stukken overgelegd. De zaak is behandeld op een zitting van de Raad op 3 augustus 2005, waar appellante in persoon aanwezig was en gedaagde vertegenwoordigd werd door mr. M. de Graaff.

Na de zitting is het onderzoek heropend en is de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van de Raad. Gedaagde heeft op 8 december 2005 een nieuw besluit genomen dat geheel tegemoetkomt aan de eisen van appellante. Hierdoor is er tussen partijen geen geschil meer, en heeft appellante geen belang meer bij een oordeel van de Raad over de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad heeft tevens geoordeeld dat gedaagde, op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld. De kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg bedragen € 322,-- en in hoger beroep € 644,--, wat leidt tot een totaalbedrag van € 966,--. Daarnaast moet het UWV het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 133,-- vergoeden. De uitspraak is gedaan op 1 februari 2006.

Uitspraak

04/2687 WW + 05/7041 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 25 maart 2004, nr. AWB 03/4203 WW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft gedaagde stukken in het geding gebracht.
Het geding is behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer van de Raad op 3 augustus 2005. Appellante is daarbij in persoon verschenen, met bijstand van mr. F.A.K.J. de Roock, werkzaam bij DAS rechtsbijstand. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Graaff, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Na de behandeling ter zitting is het onderzoek heropend en is de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van de Raad.
De Raad heeft partijen schriftelijk vragen gesteld en heeft hen in de gelegenheid gesteld stukken in het geding te brengen.
Gedaagde heeft een besluit van 8 december 2005 ingezonden.
Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van 21 december 2005. Partijen zijn daar, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 8 december 2005 heeft gedaagde opnieuw op het bezwaar van appellante beslist. Dit besluit komt geheel tegemoet aan het beroep van appellante. Tussen partijen bestaat, gezien de inhoud van dat besluit en hetgeen overigens is aangevoerd, geen geschil meer. Derhalve heeft appellante geen belang meer bij een oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante, welke in eerste aanleg € 322,-- bedragen aan kosten van rechtsbijstand en in hoger beroep € 644,--, eveneens aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 966,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 133,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2006.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M. Renden.