ECLI:NL:CRVB:2006:AV2428
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- H.G. Rottier
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van een WW-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 25 maart 2004, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) werd afgewezen. Appellante, vertegenwoordigd door mr. F.A.K.J. de Roock, heeft hoger beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank. Gedaagde, het UWV, heeft een verweerschrift ingediend en aanvullende stukken overgelegd. De zaak is behandeld op een zitting van de Raad op 3 augustus 2005, waar appellante in persoon aanwezig was en gedaagde vertegenwoordigd werd door mr. M. de Graaff.
Na de zitting is het onderzoek heropend en is de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van de Raad. Gedaagde heeft op 8 december 2005 een nieuw besluit genomen dat geheel tegemoetkomt aan de eisen van appellante. Hierdoor is er tussen partijen geen geschil meer, en heeft appellante geen belang meer bij een oordeel van de Raad over de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad heeft tevens geoordeeld dat gedaagde, op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld. De kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg bedragen € 322,-- en in hoger beroep € 644,--, wat leidt tot een totaalbedrag van € 966,--. Daarnaast moet het UWV het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 133,-- vergoeden. De uitspraak is gedaan op 1 februari 2006.