ECLI:NL:CRVB:2006:AV2409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4307 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering op basis van onjuiste medische gronden en onvoldoende functies

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van gedaagde door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Gedaagde, die in juli 1998 met rugklachten uitviel, ontving aanvankelijk een WAO-uitkering van 80-100%. Deze uitkering werd per 4 juli 2001 herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Gedaagde was het niet eens met deze herziening en heeft bezwaar aangetekend. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van gedaagde gegrond en vernietigde het bestreden besluit van het Uwv. Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de procedure in hoger beroep werd de deskundige dr. T.E. Lim ingeschakeld, die concludeerde dat gedaagde op de datum van herziening beperkingen had voor het verrichten van arbeid. De Raad oordeelde dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid op onjuiste medische gronden was gebaseerd, omdat de door het Uwv aangedragen functies niet geschikt waren voor gedaagde. De Raad volgde de conclusie van de deskundige en oordeelde dat de belastbaarheid van gedaagde niet correct was vastgesteld.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 644,- werden begroot. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 januari 2006.

Uitspraak

03/4307 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 31 mei 2001 heeft appellant gedaagdes uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), bekerend naar een mate van 80-100%, per 4 juli 2001 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
Bij besluit van 10 september 2001 heeft appellant bepaald dat gedaagdes arbeidsongeschiktheid ongewijzigd dient te worden vastgesteld en dat er geen redenen zijn haar uitkering te wijzigen.
Bij besluit van 23 november 2001 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant de bezwaren van gedaagde tegen de besluiten van 31 mei 2001 en 10 september 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 15 juli 2003, geregistreerd onder nummer AWB 01/3087, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, zulks met bepalingen betreffende het griffierecht en de proceskosten.
Op bij aanvullend beroepschrift van 13 oktober 2003 (met bijlagen) aangevoerde gronden heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.
Namens gedaagde heeft mr. dr. F.T.I. Oey, advocaat te Helmond, een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 7 oktober 2005 heeft gedaagde aanvullende stukken overgelegd.
Hierop is door appellant bij schrijven van 20 oktober 2005 (met bijlage) op gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 4 november 2005, waar namens appellant is verschenen G.A.G.T. Heijmans en waar gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. drs. A.H.J. de Kort, kantoorgenoot van mr. dr. Oey, voornoemd.
II. MOTIVERING
Gedaagde is in juli 1998 met rugklachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als administratief medewerkster voor 25,5 uur per week. Omdat zij als thuiswerkster heeft hervat voor hetzelfde werk in dezelfde omvang, is haar een WAO-uitkering geweigerd. Op 11 januari 2000 is zij opnieuw uitgevallen. Aansluitend aan de wachttijd van vier weken heeft zij een volledige WAO-uitkering ontvangen, welke per 4 juli 2001 is herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts G.C.N. Debie het door de verzekeringsarts opgestelde belast- baarheidspatroon op enkele onderdelen aangescherpt. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige W. Heijmans gedaagde nieuwe functies voorgehouden. Dit heeft weliswaar geleid tot een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage, maar niet tot indeling in een hogere klasse.
Gedaagde heeft zich daar niet mee kunnen verenigen en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft aanleiding gezien orthopeed dr. T.E. Lim te benoemen als deskundige. Lim is, blijkens zijn rapportage van 4 maart 2003, stellig van mening dat gedaagde op de in geding zijnde datum van 4 juli 2001 beperkingen had voor het verrichten van arbeid. Ze is beperkt ten aanzien van zitten en staan. Zij moet mogelijkheden hebben om regelmatig te vertreden. Ten aanzien van het aspect zitten is de belastbaarheid van gedaagde geringer dan in het belastbaarheidspatroon is aangenomen. De functie medewerker debiteuren is niet geschikt omdat een half uur aaneengesloten zitten te zwaar is. Ten aanzien van de functies medewerker klantenzaken en receptioniste/telefoniste is Lim van mening dat gedaagde evenzeer de mogelijkheid dient te hebben om zich regelmatig te vertreden, waarmee Lim kennelijk gezegd wil hebben dat die twee functies evenmin geschikt zijn voor gedaagde. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de opvatting van de deskundige gevolgd.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat Lim heeft geconstateerd dat er sprake is van een discrepantie tussen objectiveerbare afwijkingen en de gepresenteerde intensiteit van de klachten en beperkingen van gedaagde. Ook heeft Lim zich niet kunnen ontrekken aan de indruk dat er naast een somatische aandoening andere factoren een rol spelen. Er is naar de mening van appellant geen grond om het belastbaarheidspatroon nader aan te scherpen, ook niet op het onderdeel zitten. De geduide functies zijn geschikt voor gedaagde. De belastbaarheid van gedaagde wordt niet overschreden en de functies bieden voldoende mogelijkheden tot vertreding.
De Raad overweegt als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient in beginsel het oordeel van de door de bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke medische deskundige te worden gevolgd. In dit geval doen zich geen feiten of omstandigheden voor die grond vormen om van deze lijn af te wijken. De enkele omstandigheid dat appellant - zich baserend op een rapport van een (bezwaar-) verzekeringsarts - een andere opvatting heeft over de bij gedaagde bestaande beperkingen van medische aard is onvoldoende om een afwijking te rechtvaardigen.
De Raad oordeelt dan ook dat, nu Lim heeft gerapporteerd dat ten aanzien van het aspect zitten de belastbaarheid van gedaagde geringer is dan in het belastbaarheidspatroon is aangenomen, de beperkingen van gedaagde niet juist zijn vastgesteld. De schatting is derhalve op onjuiste medische gronden gebaseerd.
Voor wat betreft de arbeidskundige component van de zaak overweegt de Raad als volgt. Aan de schatting liggen de functies bankbediende (fb-code 3396), telefoniste/receptioniste (fb-code 3804) en receptionist (fb-code 3941) ten grondslag. Met betrekking tot de belastbaarheid van gedaagde zoals die door Lim is weergegeven, in vergelijking met de belasting van de geduide functies en zijn opmerking dat gedaagde moet kunnen vertreden, oordeelt de Raad dat uit de verkorte omschrijving van de functie bankbediende niet genoegzaam blijkt dat er steeds op momenten dat het gelet op de medische beperkingen noodzakelijk is voldoende vertredingsmogelijkheden zijn. Het incidenteel naar het archief lopen acht de Raad in dit geval ontoereikend. Ook bij de functie telefoniste/receptioniste is het de Raad niet gebleken dat het zitten afgewisseld kan worden met naar behoefte staan en/of lopen. De Raad oordeelt dat deze functies niet aan de schatting ten grondslag gelegd hadden mogen worden en dienen te vervallen. Er resteren mitsdien te weinig functies om de schatting op te kunnen baseren.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het hoger beroep geen doel treft en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Appellant is gehouden een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
De Raad acht termen aanwezig om appellant op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 414,- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.