ECLI:NL:CRVB:2006:AV2068

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/1588 + 1589 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding bezwaartermijn niet verschoonbaar in AOW-zaak

In deze zaak hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin hun bezwaar tegen de toekenning van een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) niet-ontvankelijk werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 februari 2006 uitspraak gedaan. De zaak betreft de overschrijding van de bezwaartermijn, die door de gedaagde, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, als niet verschoonbaar werd aangemerkt. De appellanten stelden dat zij het primaire besluit pas half april 2003 hadden ontvangen en dat hun adviseur, mevrouw [adviseur], van 5 tot 9 mei 2003 ziek was. De Raad oordeelde echter dat, zelfs als het besluit pas in april was ontvangen, er voldoende tijd was om een bezwaarschrift in te dienen. De ziekte van de adviseur werd niet als excuus geaccepteerd, aangezien zij geen gemachtigde was en de appellanten zelf hun bezwaarschrift na haar herstel hebben ingediend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bezwaar van appellanten terecht niet-ontvankelijk. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier J.P. Mulder en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

05/1588 + 1589 AOW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant] en [appellante], wonende te [woonplaats], Verenigde Staten, appellanten,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Appellanten hebben op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2004, nummer 03/3959 AOW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Appellanten hebben een vraag beantwoord.
Desgevraagd heeft de rechtbank inlichtingen verstrekt.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op
13 januari 2006, waar partijen – gedaagde met voorafgaand bericht – niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluiten van 28 maart 2003 heeft gedaagde aan appellanten met ingang van oktober 2001 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend. Daarbij is overwogen dat het pensioen niet eerder kan ingaan dan een jaar voor de datum van de aanvraag en dat geen sprake is van een bijzonder geval waarin van deze termijn kan worden afgeweken.
Bij de bestreden besluiten van 17 juli 2003 heeft gedaagde het bezwaar van appellanten tegen de besluiten van 28 maart 2003 niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is overwogen dat de bezwaartermijn is overschreden en dat geen sprake is van omstandigheden die de te late indiening van het bezwaarschrift kunnen excuseren.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellanten tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
De Raad is met gedaagde en de rechtbank van oordeel dat sprake is van een niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn en dat het bezwaar van appellanten door gedaagde derhalve terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Hij overweegt daartoe het volgende.
De primaire besluiten zijn – dit is tussen partijen niet in geschil – op 28 maart 2003 aan appellanten verzonden. De bezwaartermijn is dus op 29 maart 2003 aangevangen en is geëindigd op 9 mei 2003. Het bezwaarschrift, gedateerd 11 mei 2003, is blijkens de gegevens die zich in het dossier bevinden, op 15 mei 2003 ter post bezorgd en op
26 mei 2003 door de rechtbank ontvangen. Het bezwaar is derhalve te laat.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij het primaire besluit eerst half april hebben ontvangen en dat de adviseur van appellanten, mevrouw [adviseur], van 5 tot 9 mei 2003 ziek was.
De Raad overweegt dat ook indien het besluit van 28 maart 2003 eerst half april 2003 door appellanten is ontvangen, er nog voldoende tijd resteerde om een bezwaarschrift in te dienen. Voorts merkt de Raad op dat er mogelijk grond zou bestaan om de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar te achten indien appellanten tijdens de bezwaarprocedure werden bijgestaan door een gemachtigde, welke gemachtigde, door ziekte aan het einde van de beroepstermijn, buiten staat was tijdig het bezwaarschrift in te dienen. Een dergelijke situatie doet zich hier evenwel niet voor. De ziekte van mevrouw [adviseur] kan in deze geen rol spelen, nu mevrouw [adviseur] niet de gemachtigde van appellanten, doch slechts hun adviseur was. Appellanten hebben ook na het herstel van mevrouw [adviseur] zelf hun bezwaarschrift ingediend. De ziekte van mevrouw [adviseur] heeft niet tot gevolg gehad dat appellanten zelf buiten staat waren een – eventueel voorlopig – bezwaarschrift in te dienen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2006.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) J.P. Mulder.
BKH.